Ausfahrt

De grens nadert. Dit is het moeilijkste moment: tot de grens heb je nog de illusie dat omkeren mogelijk is, dat je de eerstvolgende Ausfahrt kunt nemen en plankgas terug kunt rijden. Het kan. Het is te regelen, vast, het geeft wat gedoe en ze zullen er niet blij mee zijn op kantoor en op de school van de kinderen, maar kiezen doet pijn, moet je maar denken.

Beneveld door het warme asfalt, door de uren achter het stuur, door de monotone terugkeerkaravaan waarvan je deel uitmaakt, denk je even dat het mogelijk moet zijn; het is een mooie, heldere, vrolijk stemmende gedachte. Ze slapen allemaal, de kinderen en de vriendin, in de geborgenheid van de auto; ze zullen het begrijpen.

Eén afslag en een heel ander leven.

De laatste Ausfahrt nadert. De laatste Ausfahrt gaat voorbij en daar is de grens en dan is er geen weg meer terug, dan zit je alweer gevangen in de netten van het Nederlandse leven. Twee, drie dagen zul je pogingen doen iets vast te houden van wat je bij gebrek aan een beter woord maar het ‘vakantiegevoel’ noemt, het gevoel dat je eigenlijk permanent zou willen hebben. Je zult op kantoor vertellen over de wilde frambozen die je met de kinderen hebt geplukt op een flank van de Monte Bianco, over de zuivere berglucht en de boerenwijn, maar je weet dat je de smaak van die frambozen al aan het vergeten bent, dat alles wat overblijft een usb-stick is met duizend digitale foto’s en dat ook digitale foto’s kunnen vergelen.

Over de grens, het herfstland in. Ze jakkeren, de landgenoten; het is crisis, maar ze drukken je met hun verse Audi’s aan de kant, auto’s met koplampen als slangenogen. Je jakkert met ze mee. Bij het benzinestation dringen ze voor, staan ze zuchtend in de rij, flikkeren ze hun rotzooi op de grond. Dat mogen de anderen opruimen. De anderen, dat ben je nooit zelf in Nederland.

In het benzinestation zijn zes mensen en alle zes hebben ze een tatoeage; bij een meisje kruipt een hagedis uit haar spijkerbroek, naar haar navel. Nors betaalt ze haar sigaretten. Het grijpt je naar de keel, de getatoeëerde onverschilligheid, de neiging alles wat vrolijk is de kop in te drukken. Donker en zwaar moet het leven zijn in het herfstland, en ingewikkeld. Alleen zwarte humor is goede humor.

Het was geen verstandig besluit geweest om op de camping De avonden van Gerard Reve te lezen; die zinnen zeuren nu maar door in je hoofd. ‘Het graf gaapt, de tijd zoemt, en nergens is redding,’ dat soort werk. Naar dat land keer je terug.

De mens heeft last van filopatrie, las ik in een ander boek op de camping: de drang van sommige vogelsoorten om elk jaar terug te keren naar hun nest, ook al zijn er elders betere plekken beschikbaar om een nest te bouwen. Een nest bouwen op een nieuwe plek is inefficiënt, je weet nooit of het stevig genoeg is en hoe de buren zijn. Dus hou je alles bij het oude. Dat is uiteindelijk het beste voor de soort.

Wilde frambozen. Zuivere berglucht. Boerenwijn. Drie dagen om pijn te lijden en opnieuw te beginnen met het bekende, de vouwwagen leeg te halen en naar de stalling te brengen, en alles weer normaal te gaan vinden.