Ontruiming

Nergens hoor ik de economie beter ademen dan in mijn wijk. Als het slecht gaat, gaat het hier heel slecht. En als het goed gaat andersom. Het ligt allemaal gewoon op straat: de winst, het verlies, de dromen en de nachtmerries.

Dinsdag werd het huis ontruimd van een van mijn buren. Het is een huurhuis; mijn buurman had maandenlang niet betaald. Vanuit het huis dreef hij een administratiekantoor annex participatiemaatschappij, hij was ook assurantietussenpersoon. In de zomer stond de deur open en zag je hem zitten, in zijn zwartleren directeursstoel.
Hij had een paar jongens in dienst die in snelle wagens reden, en die illegaal parkeerden in de parkeergarage. Het waren steeds andere jongens, maar hun gezichten leken op elkaar. Op zondag stopten er weleens klanten van mijn buurman in de straat. Ze belden vruchteloos aan. Dat gebeurde de laatste tijd steeds vaker.
Nu stond er een deurwaarder voor de deur. Met een verhuisploeg, een politieagent, iemand van de gemeente, twee verhuiswagens en een auto voor grofvuil. Ik telde twaalf mensen. De verhuiswagens stonden scheef op de stoep geparkeerd, maar waren niet nodig. De deurwaarder trof in het huis alleen wat beschadigd meubilair, een oude laminaatvloer, versleten serviesgoed en een voetbal. Mijn buurman had de ontruiming kennelijk aan zien komen, en was er met de bezittingen vandoor gegaan.
Terwijl de twaalf mannen bezig waren, liep een grote jonge vrouw langs. Ze kwam uit Ethiopië, denk ik, uit Somalië of uit Kenia. Ze had een winkelwagentje bij zich met twee matrassen erop die ze waarschijnlijk elders in mijn wijk had gevonden. Ze liep naar het bergje huisraad dat op straat lag, en vroeg aan de gemeenteambtenaar of ze de voetbal mocht hebben. Dat mocht. Vervolgens begon ze het bergje beter te inspecteren, en zag een theeglas dat op een wonderlijke manier heel was gebleven. Ze pakte het op en bekeek het. Een van de verhuizers zei dat het niet mocht, dat ze de spullen moest laten liggen. De grote vrouw zei sorry, en liep terug naar haar winkelwagentje met matrassen. Ze wist, denk ik, dat je maar beter kunt blijven glimlachen als je iets wil bereiken in het leven.
Dat gebeurde allemaal op een vroege dinsdagochtend in mijn fonkelnieuwe vinexwijk.
Onderwijl brachten bewoners hun kinderen met de auto naar school; ik zag twee Range Rovers en drie BMW’s. Maar dat zegt niks. Je kunt best een grote auto hebben en toch in de problemen zitten – mijn buurman de assurantietussenpersoon had een Mercedes en een SUV.
Mijn wijk ademt vooral uit, sinds het slecht gaat met de economie. Berichten dat het aantrekt neemt niemand hier serieus. In mijn straat alleen al staan zestien huizen te koop. De meeste maandenlang.
Van een paar ken ik het verhaal. Die bewoners hebben een groter huis gekocht toen het goed ging met de economie, en raken het oude niet meer kwijt. Niemand had ze gewaarschuwd dat het slecht kon gaan. Ze hadden ook zichzelf niet gewaarschuwd.
Als het goed gaat met de economie, kan het alleen maar beter gaan.
Nu hebben ze twee huizen. Hoe lang houden ze dat vol?
Het is maar geld, hoor je weleens zeggen. Maar het is wel geld dat ongelukkig maakt. Daar denk je niet aan, als je een tophypotheek neemt voor een huis in een vinexwijk. Omdat iedereen dat doet.
De economie ademt verder, die heeft daar geen boodschap aan.