Column

Column Henk Spaan: Auto in de takels

Er is een gedicht van Martinus Nijhoff, mijn favoriete Nederlandse dichter, dat begint met de mededeling dat de ‘ik’ naar Bemmel loopt om de brug te zien. Het staat in de bundel Nieuwe Gedichten uit 1934. Bemmel is Zaltbommel, waar in november 1933 de nieuwe verkeersbrug over de Waal werd geopend. De spoorbrug lag er allang. Als de dichter zijn thee heeft gedronken terwijl hij naar de brug kijkt, ziet hij een schip aankomen waarvandaan gezang klinkt. 

Het volgende schetst de kracht van literatuur. 
Ik kijk uit op het Buiten-IJ, waar een aanlegsteiger is voor grote rijnaken die soms aanmeren om de auto waarmee ze boodschappen doen op de steiger te takelen.
Ik zie dan kleine figuren, de bemanning, die rond de omlaag zwevende auto staan om hem in de juiste positie te duwen zodat hij niet zijwaarts of andersom op de steiger landt. Als deze film zich gaat ontrollen, kijk ik altijd.
Je weet nooit of de auto uit de takels valt. Zeker is aan alle veiligheidsvoorschriften voldaan, de auto is gezekerd op alle mogelijke plekken, maar toch. Een tien meter boven de wal zwevende auto heeft altijd een val in petto, of het nu gebeurt of niet.
Op de voorplecht van het schip hangt wasgoed aan de lijn. Het waait. De veelkleurige was wappert in de wind. Dat is altijd het moment dat ik denk aan Nijhoffs gedicht ‘De moeder de vrouw’.

Het is de waslijn die het hem doet, de waslijn die de aandacht weghaalt bij de auto in zijn takels. In het gedicht hoort de toeschouwer iemand zingen.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,

en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.


Het zijn deze laatste twee strofen die over de zingende vrouw gaan. De kracht van literatuur is er een van oproeping, van in gang gezette verbeelding bij de lezer. In het hele gedicht komt geen waslijn voor, maar ik associeer de wapperende was van de rijnaak op het Buiten-IJ met een gedicht van Martinus Nijhoff.