Geschiedenis

Twee gezichten van de Veemarkt

De Veemarkt ligt niet in de loop, je komt op dit bedrijventerrein aan de Cruquiusweg niet per ongeluk terecht. Je gaat er bewust naartoe, bijvoorbeeld om een visum te bestellen of wijn te proeven. Maar wie er komt, zal getroffen worden door de extreme tegenstellingen. Achter de fraaie omheining liggen enkele mooie 19de-eeuwse gebouwen – zoals de oude kantine en enkele woonhuizen – tussen misschien wel de lelijkste bedrijfsgebouwen van de stad. Hoe is dat zo gekomen?

De veemarkt is in 1887 opgezet om Amsterdam te verlossen van de talloze kleine veehandelaren en slagers die er vaak onder uiterst onhygiënische omstandigheden hun beroep uitoefenden. Het vee dat door de straten werd gedreven leverde steeds meer hinder en gevaar op, terwijl de verspreide slachterijen in de woonwijken een bron waren van lawaai, stank en verontreiniging.
Met name de slagers protesteerden heftig tegen de komst van veemarkt en abattoir, maar het mocht niet baten. De veehandelaren waren wel blij met deze verandering omdat het nieuwe abattoir aan de rand van de stad zou komen te liggen. Dat was voor hen veel makkelijker.
De bouw van het slachthuis paste in het landelijk streven om de openbare hygiëne te verbeteren. De snelle groei van de steden en de verbeterde kennis over infectieziekten door bacteriën brachten de landelijke overheid ertoe de slacht aan strengere regels te binden en een daarvan was dat die voortaan alleen in erkende slachthuizen mocht worden uitgevoerd.

Vijf molens
Veemarkt en abattoir waren in 1877 – tien jaar voor de oplevering – gepland in het Oostelijk Havengebied, aan een spoorlijn. Het gebied was plaatselijk bekend als de Stadsrietlanden en lag buiten de Muiderpoort. Het leek een logische locatie, want in die tijd woonden er nog geen mensen, en de aan- en afvoer van vee en vlees zou per spoor of per schip prima verlopen.
Toch kwam er verzet tegen de plannen, want op het beoogde terrein stonden vijf houtzaagmolens, Hoop, Liefde, Fortuin, Vreeland en Baambrugge genaamd. De eigenaren van de eerste drie legden zich bij de beslissing neer en hun zogenoemde bovenkruiers werden in de nazomer van 1878 afgebroken.
De molenaars van de Vreeland en Baambrugge gaven zich echter niet zomaar gewonnen. Dit waren uitgerekend de twee molens die stonden op het terrein waar de Veemarkt was gepland. Het gemeentebestuur gaf opdracht tot ontruiming. De molenaars gingen echter in hoger beroep en de plannen moesten opnieuw worden uitgesteld. De molenaars gingen in cassatie bij de Hoge Raad, maar deze stelde de gemeente in het gelijk. Daarmee was het lot van de beide houtzaagmolens bezegeld. Molen Vreeland werd afgebroken, de Baambrugge bleef staan. Maar dat zou niet lang duren.
In een verslag uit 1878 staat dat de deurwaarder enkele weken later in gezelschap van enkele getuigen – en met een nieuw ontruimingsbevel op zak – opnieuw naar de Baambrugge ging en toen constateerde dat ook deze molen grotendeels was verwijderd. Op het terrein stonden nog drie lindeboompjes en wat varkens- en geitenstallen. De boompjes werden onmiddellijk omgehakt en de stallen gesloopt. De bouw van het abattoir en de veemarkt kon eindelijk beginnen.

Kantinegebouw
Op het Veemarktterrein werd in 1887 een flink aantal stallen neergezet voor koeien, kalveren, paarden, schapen en varkens. Er kwam ook een aparte stal voor zieke dieren. Het abattoir werd gebouwd op een apart terrein, buiten de veemarkt. Aan de rand verrezen enkele bakstenen woningen met gele sierbanden voor de markt- en de waagmeester. Meest opvallend was het kantinegebouw waarin de betalingen werden afgehandeld en dat tevens een restaurant herbergde. Het werd ontworpen door de architecten A.C. Boerma en E. Damen. Later verrezen buiten het veemarktterrein, aan de Cruquiuslaan, ook het gemeentelijk douanekantoor (nu kinderdagverblijf), een koffiehuis (nu restaurant) en een politiebureau (nu café).

De veemarkt en het abattoir hebben precies een eeuw bestaan, daarna werd een deel van het complex afgebroken en omgevormd tot bedrijventerrein. Dat gebeurde onder leiding van de architect Hans Bosch. Slechts acht huizen en gebouwen zijn daarbij gespaard, waaronder een aantal woningen, het toegangshek en natuurlijk dat fraaie kantinegebouw.
De gemeenteraad vond dat vooral kleine ondernemingen hier een plek moesten krijgen en bestemde de locatie voor enkele bedrijfsverzamelgebouwen. In enkele voormalige stallen vestigden zich kleine bedrijven.

Er zijn maar weinig mensen die een goed woord over hebben voor het uiteindelijke resultaat. Tussen de kleine, veelal rommelige en lelijke bedrijfsgebouwen staat het chaletachtige kantinegebouw als een paleisje in een achterbuurt. Het fraaie pand is onlangs terecht toegevoegd aan de gemeentelijke monumentenlijst.

(research: Gerard Goudriaan)