‘Ik heb dat van die eieren met Pasen nooit zo begrepen.’
‘Het nieuwe leven toch.’
‘Ja, van Jezus.’
‘Precies.’
‘Dus een ei, daar komt een kuiken uit en dat is dan nieuw leven.’
‘Precies.’
‘Oké een kuiken, maar geen mens toch?’
‘Je zeurt een beetje.’
‘Vind je?’
‘Ja, vind ik wel.’
‘Maar die haas, wie is dan die haas?’
‘Die haas is gewoon grappig.’
‘Vind je?’
‘Ja en lekker als hij van chocola is.’
‘Jij denkt alleen maar aan eten. Ik zoek naar een diepere betekenis.’
Het bleef stil.
‘En waarom zou je dat nieuwe leven verstoppen?’
‘Waar heb je het over?’
‘Nou dan gaan ouders die eieren verstoppen en dan moeten hun kinderen ze vinden. Waarom zou je dat doen?’
‘Weet ik veel… Hou nou eens op!’
Ze stond op en liep naar de keuken. Kwam terug met paprikachips.
‘Lekker,’ zei hij. ‘Dank je.’
‘Vond jij Pasen vroeger leuk?’
‘Weet ik niet meer.’
‘Ik vond er niets aan.’
‘Zoiets dacht ik al.’
Ze vroeg of hij wilde weten waarom ze het niet leuk vond. Hij antwoordde na even nagedacht te hebben dat ze het zelf mocht weten. Of ze het kwijt moest zeg maar.