Geul

De verkiezingen waren voorbij. In de krant stond de volgende dag dat er maar heel weinig mensen waren komen stemmen. Zij had toch echt even moeten wachten voordat ze aan de beurt was. Voor zich hoorde ze de discussie over vaargeulen. Simpel gezegd: moesten ze open blijven of niet.
De man die vond dat ze vooral open moesten blijven was een jaar of veertig. Hij had nog al zijn haar, maar het was wat dun en sprieterig. Vanochtend had de gel waarschijnlijk dat sprieterige nog kunnen verbergen. Zijn wangen waren roze. Je kon zien dat hij het echt heel belangrijk vond dat de geulen open zouden blijven. De vrouw tegen wie hij sprak kwam er eigenlijk niet aan te pas. Ze schudde veel met haar hoofd en daardoor wist de roze man dat hij haar nog niet overtuigd had.
Ze konden weer een stukje doorlopen.
‘Laat je de geulen dichtslibben? Dat kunnen we niet laten gebeuren. Dat moeten we niet willen.’
De vrouw schudde weer van nee.
‘Je bent het met me eens?’
De vrouw schudde nu driftiger van nee.
‘Het is uniek dat we hier überhaupt vaargeulen hebben. Wie wil dat nou niet in z’n achtertuin. Daar moeten we zuinig op zijn. Ja, daar moeten we zelfs trots op zijn.’
Het roze op zijn wangen was rood geworden.
Ze had met ’m te doen. Hij kon moeilijk zelf die geulen uit gaan graven. Niemand leek te begrijpen hoe belangrijk het was. Voor hem in ieder geval.
Toen draaide hij zich om naar haar. Er stond schrik in zijn ogen. Straks vroeg hij wat zij van die geulen vond.
Toen zei hij: ‘Warm hier. Of ligt dat dat aan mij?’
Ze antwoordde: ‘Nee hoor, dat ligt niet aan jou. Het is hier bloedheet.’