Het groene gras van de buren

Ruzie is voor niemand leuk. Ook niet voor je buren. Soms hoorde ze weleens wat. Veel geschreeuw dat ook in huilen kon veranderen. Er was gedoe om van alles. Grote en kleine dingen. Frank en zij gingen vanzelf zachter praten wanneer het geschreeuw naast hun begon, alsof ze de strijdende partijen zo min mogelijk wilden storen. Soms keken ze verlegen naar elkaar wanneer ze letterlijk verstonden wat er niet helemaal lekker liep. Het ging niet goed met geld, hij dronk te veel, zij zeurde en in bed gebeurde er niets meer, de ene schoonmoeder belde nooit en de ander kwam te vaak, hij snurkte en zij lakte haar nagels terwijl hij ontbeet, de geur was ondraaglijk en hij was het zat… dat was het zeg maar kort samengevat.
Zonder dat ze het tegen kon houden vergeleek ze hun problemen met die van haar en Frank. Nou ja, problemen, bij hun waren het meer dingetjes…
Er werd nu gegild.
Zou hij haar geslagen hebben? En zo ja, was het te hard geweest? Wanneer greep je nou in?
Frank deed de televisie iets harder. Ze keken ‘de jongens tegen de meisjes’.
Wat doen mannen het liefst zonder hun vrouw? Wat is de top drie van ergernissen… rondslingerende sokken, neuspeuteren of winden laten. Dat soort vragen.
‘Sowieso winden laten,’ riep ze.
Bij de buren klonk gestommel, het was of er ook een stoel omviel.
‘Wat moeten we doen?’ vroeg ze.
‘Niets. Ik denk niets. Zou jij willen dat ze aanbelden wanneer wij ruzie hebben?’
‘Wij hebben geen ruzie op deze manier.’
‘Oh nee.’
‘Vind jij van wel dan?’
‘Nou jij gaat ook wel eens tekeer.’
‘Dat is helemaal niet waar.’
‘Wil je zeggen dat ik het verzin…’
‘Ja, dat zeg ik zeker.’ Ze was vanzelf iets harder gaan praten.
‘Als jij in zo’n bui bent, heb je gewoon niet door hoe je praat. Op welke toon…’
‘Ik geloof niet dat ik dit nog een leuk gesprek vind. Jij kunt nooit eens gewoon gezellig doen. Ik ben moe van de hele week.’
‘Ik ook. Jij hebt het altijd alleen maar over jezelf. Ik ben ook moe hoor.’ Frank was opgestaan.
Ze gilde: ‘Waar ga je heen? Waar denk jij naartoe te gaan?’
‘Gewoon, naar de wc.’ Hij sloeg de gangdeur achter zich dicht. Toen hij weer terugkwam gebaarde ze dat hij stil moest zijn. ‘Sst… Stil eens… Hoor jij nog iets?’
‘Nee. Zouden ze gestopt zijn?’
‘Denk het.’
‘Pff, gelukkig maar.’
‘Ja.’