Peptalk

Ze had dikke sokken aangetrokken en een lelijke sweater van Frank. Hij beweerde dat hij de sweater nooit in het openbaar gedragen had, maar dat betwijfelde ze. Om hen heen werd de wereld gek, maar hier in huis ging het beter dan ooit. Ze lachten om dezelfde grapjes en hadden op dezelfde momenten behoefte aan hetzelfde. Het zou bijna saai kunnen zijn, maar dat was het niet. Nog niet in ieder geval.
Misschien kon ze het beter niet hardop zeggen, maar ze deed het toch: ‘Wat hebben we het goed hè?!’
‘Zeker.’
Frank knipoogde naar haar. Ze lag op de grond en deed haar yoga-oefeningen. Ze concentreerde zich op haar ademhaling. Even snel in als uit en het liefst door de neus. Het ging al veel beter.
Ze was met yoga begonnen omdat haar moeder had gezegd dat ze zichzelf, toen ze Frank kwijt was, moest terugvinden. Niet gaan zitten wachten. Nooit gaan zitten wachten.
Ze deed ‘de boom’ en probeerde tegelijkertijd het telefoongesprek dat Frank begonnen was te volgen. Hij sprak hard genoeg. ‘De gevolgen van de crisis vallen alleen maar mee wanneer je een mooie prijs bij de loterij wint. Dus duimen maar. En verder duimen we dat we niet ziek worden, onze baan behouden en dat ons huwelijksbootje blijft drijven. En als we niet duimen, dan drinken we om even te vergeten dat we allemaal bang zijn.’ Daarna luisterde Frank en humde wat terug in zijn mobiel. Hij keek naar haar terwijl ze ‘de warrior’ deed. Toen zei hij: ‘Ja hoor, maar soms moet je met minder al blij zijn.’ Hij lachte en zei: ‘Dat valt moeilijk te zeggen. Ik ga hangen.’
Ze kon niet laten te vragen wie het was.
‘Oh, die ken je niet,’ ontweek hij haar vraag. ‘Iemand van kantoor, die nogal ongelukkig is zullen we maar zeggen.’
‘Vervelend.’
‘Wat is vervelend?’
‘Vervelend voor die persoon die ik niet ken dat hij of zij ongelukkig is.’
‘Zeker.’
‘Heb je die persoon een beetje kunnen helpen?’
‘Ach, mensen laten zich niet zo gemakkelijk helpen.’
‘Heb je het over jezelf?’
‘Waarom denk je dat?’
‘Als je zegt dat je met minder ook al blij moet zijn. Ben ik dan minder?’
‘Je begrijpt er echt helemaal niets van. Dit gaat niet over ons.’
Ze ging op haar rug liggen en deed haar ogen dicht.
‘Ben je nou boos? Wij hebben het toch goed?’
‘Ik ben niet boos.’
‘Kan ik naast je komen dan?’
‘Als je door je neus ademt.’