Pang

Het is je eigen vlees en bloed en zodoende heb je veel voor je kinderen over. Maar toen ze me vroegen of ze dit jaar ook eindelijk eens rotjes mochten kopen in plaats van die stomme sterretjes, stak ik toch echt van wal.

Die jochies, die quasinonchalant en besmuikt lachend rotjes voor je voeten gooien, wat zijn dat eigenlijk voor kinderen, tierde ik. Weten jullie wel hoe gevaarlijk het is? Je jas kan in brand vliegen, je gehoor kan beschadigen. De echte vuurwerkgekken gaan zelf bommen fabriceren, zij verliezen ledematen of erger. En waarvoor? Voor een knalletje. Pang pang pang, meer is het niet. Dat slaat toch hélemaal nergens op? En alsof het al niet erg genoeg is, ze beginnen er al in de eerste dagen van december mee.

‘Maar dat doen wij niet, wij willen het alleen met oud en nieuw.’

‘Rotjes zijn het toppunt van domheid,’ ketterde ik verder.

Toen kwam de man ertussen: ‘Je slaat door,’ zei hij.

Hij had gelijk natuurlijk, maar hij had niet – zoals ik – tot z’n vijftiende levensjaar de laatste weken van december uit pure angst binnen gezeten. (Daarna moest ik wel de straat op, ik wilde de kroeg in.) Er zijn een paar dingen in deze wereld die ik echt niet begrijp, en lukraak met rotjes smijten is er één van.

Ik was uitgeraasd. Buiten echode de doffe knal van een vuurwerkbom, de kinderen herpakten verveeld hun stripjes. ‘Maar mogen we nu vuurwerk kopen of niet?’