Toen ik las dat kunstenaar Aat Veldhoen was overleden moest ik denken aan mijn entree in Amsterdam. Ik huurde een kleine kamer van twee dames aan de Wittenburgergracht, voor meer geld dat zij aan sociale huur moesten betalen. Het keukentje deelde ik met een ander slachtoffer van de ook toen al rampzalige woningmarkt, die later een jaar of acht mijn vriendin zou zijn. We gingen toen regelmatig bij elkaar op de kamer wat drinken. Vanuit haar kamer had je uitzicht op al die levensgrote penissen in de achtertuin bij Aat. Zij kwam uit Doetinchem en zei dat ze in het begin wel had moeten wennen aan Amsterdam.