Frank had een dag vrij genomen en hij nodigde haar uit voor een dagje Artis. Hij kwam er al van jongs af aan met zijn ouders en kon er dus veel over vertellen. Zijn favoriete plek was de galerij van de wilde dieren. Het was er schimmig en je wist niet altijd waar het gevaarlijke dier zich verstopt had. Vaak bleek zo’n beest dan in het nachthok te zitten of voor een behandeling in het dierenhospitaal te liggen. Verassend vaak kwam dat eigenlijk voor. Het gaf niet, want was ie er wel, dan ijsbeerde de jaguar of de panter onafgebroken langs de tralies. Het gaf Frank de tijd de spieren onder zijn vacht te zien rollen. Het testosteron leek met stoom uit de neusgaten te stoten.
Ze kreeg een suikerspin en Frank legde uit dat hij als kind juist zachtaardig was. Zo’n wild dier was zo vreemd voor hem, dat het daardoor zo spannend werd dat hij na een bezoek aan de dierentuin slecht in slaap kon komen.
Haar tong plakte in de roze wolk. De suikerlucht verdrong de zurige stank van de half afgekloven rat die in het hok van de grote kat lag.
Samen in de dierentuin.
‘Gaan we nog ergens anders kijken?’
‘Ja, natuurlijk, sorry, wat wil je zien?’
‘Ik vind pinguïns altijd zo grappig.’
‘Waarom?’
‘Iedereen vindt pinguïns toch grappig?’
‘Nou ik niet hoor.’
‘We hoeven er niet heen.’
‘Jawel, als jij naar de pinguïns wilt, dan gaan we naar de pinguïns.’
‘Ik hoef al niet meer.’
Ondertussen was de jaguar stil blijven staan. Zijn kop was breed. Zijn ogen geel.
Frank praatte hardop tegen zichzelf, leek het: ‘Het verschil tussen een jaguar en een pinguïn… Het is misschien wel het verschil tussen wie ik ben en wie ik wil zijn…’ De jaguar begon weer te lopen. Heen en weer, heen en weer.
Ze twijfelde of ze iets moest zeggen: ‘Dat kon ik toch niet weten?’
‘Nee, dat kon jij niet weten… Kom.’
‘Je doet somber.’
‘Nee hoor.’
‘Jawel… En wat is er nou eigenlijk mis met een pinguïn?’
‘Dus jij vindt dat ik meer op een pinguïn lijk?’
‘Sorry hoor… zoiets zei je net zelf.’
‘Ja, dat is waar.’
Ze gooide het plakkerige restant van de suikerspin in een prullenbak.
‘Was ie lekker?’
‘Nogal zoet.’
‘Echt?’ Hij gaf een zoen op haar mond. ‘Ja, echt lekker zoet.’