Vrouwen

Op mijn yupperige bakfiets kachel ik naar het gemeentelijk afvalpunt aan de Rozenburglaan. De kletterende regenval maakt dit naargeestige plekje achter Betondorp nog naargeestiger dan gisteren. Mijn fietsie vervoert overleden kerstverlichting, een lelijk bakbeest waarop ik in de twintigste eeuw cd’s en cassettebandjes afspeelde en een raar apparaatding dat ik onmogelijk kan thuisbrengen. ‘Ionengenerator’, staat erop.

Eenmaal gearriveerd is mij volslagen onduidelijk waar ik naar binnen moet. Ik zie twee slagbomen, allebei even aantrekkelijk. In het meldhokje zit een middelbare vent wild naar zijn ogen te wijzen en vervolgens naar mij. Kortom: ik moet uit mijn doppen kijken. Met tegenzin steekt hij zijn kalende harses vanuit het hokje de regen in, roept iets onverstaanbaars en raakt zichtbaar geïrriteerd als ik geen sjoege geef.

‘HET LICHT STAAT OP GROEN VOOR U!’ buldert hij vervolgens. Ik steek mijn duim op en fiets voorbij het rode licht. Verderop ben ik omsingeld door gigantische containerbakken met onbegrijpelijke troep. Plotseling word ik bestormd door een gozer in fluorescerend oranje hesje. Zijn haarmat is zo onverzorgd dat zelfs een dakloze Hagenees zich ervoor zou schamen.

‘Is het chemisch?’ vraagt hij met een accent dat je tegenwoordig vooral in Almere hoort.

‘Dat zal wel niet, maar weet jij wat dit is?’ Ik wijs op de ionengenerator.

‘Geen idee gap, maar ik knip het straks kapot en gooi het in de bak. Zet je zooi maar daar bij nummer twintig. Doei!’ Hij vlucht de koffiecontainer in. Grauwe wolken piesen natte sneeuw. Vanuit de koffiekeet kijken vijf potige kerels richting mij. Welke volkomen randidioot komt hier met een bakfiets, denken ze waarschijnlijk. Ik zwaai en verstop me in mijn capuchon.

‘HEE! JE MOT DAAR DERUIT!’ bast een grimmige stem plotseling. ‘PANNENKOEK!’ verwacht ik erachteraan, maar hij zegt het niet. Ik keer om en wacht lijdzaam achter een slagboom. Klotsende spijkerbroek. In mijn dagelijks werk ontmoet ik vrouwen, heel veel vrouwen. Die zijn toch anders.