Vroeger kwam ik vaker in Maxwell dan tegenwoordig, hoewel dat met dit unheimische incident niets te maken heeft. Nee, dat ik het populaire cafeetje aan het Beukenplein minder aandoe is vooral een onvermijdelijk gevolg van het vaderschap en bijbehorend huismussengedrag. Toch ben ik er zeker nog sporadisch te bewonderen, zoals die ene keer luttele jaren terug.
De benedenburen en ik gingen een bakkie verkeerd drinken. Want Oost is net een dorp hè. En in een dorp slurp je koffie met je buren, hoe raar ze ook zijn. Hoewel ik daar niks over mag zeggen, omdat ik nooit in een dorp woonde. Hoe dan ook, we babbelden over gewichtige bijzaken. Baby’tje sliep, ik wiegde de kinderwagen. Onze blije peuters speelden onder tafel. Achter me zaten twee kerels opvallend onopvallend te doen. Een van hen duwde de kinderwagen een decimetertje opzij. De heren, op wie ik heel nadrukkelijk geen acht sloeg, verlieten de tent. Prompt schudde buurman wild aan mijn arm. Zijn opengesperde ogen verrieden ongemak en sensatiezucht tegelijk.
‘Weet je wie daar achter je zat?!’ schreeuwde hij op zijn allerzachtst. Ik maakte een nauwelijks zichtbare wenkbrauwbeweging die je zou kunnen vertalen als joh, wie dan wel?
‘Holleeder! Serieus! Holleeder!’
‘Haha, lul niet gast, neem je vrouw in de maling,’ antwoordde ik verveeld en ongelovig.
‘Jawel man! Kijk dan naar buiten, daar loopt-ie!’
En inderdaad, ons dorp stond op zijn kop. Op ons bloedeigen Beukenplein liep De Neus, naast een figuur die gezien zijn kledingstijl vermoedelijk ook een nogal bijzonder leven leidde. De heren banjerden richting lunchroom Turks Fruit, toentertijd the place to be voor Turkse pizza’s. Hoewel onze Willem destijds zijn slinks verworven imago van nationale knuffelboef koesterde, was ik niet rouwig om deze gemiste selfiekans.
Sindsdien heb ik nog dikwijls aan De Neus gedacht en een bescheiden bibliotheekje aan boeken over hem gelezen. Waarschijnlijk is dat niet wederzijds.