De laatste keer dat ik fatsoenlijk om me heen keek in de Javastraat, stond er midden op de weg een dikke vrachtwagen. De morsige chauffeur nam alle tijd om te laden en lossen terwijl zijn vette voertuig een ritmische piep voortbracht. Zo eentje waardoor je weet: dit duurt nog even. Opgefokte heren in bejaarde auto’s toeterden als lijpe gekken, maar wachten moesten ze. Warmbloedig sfeertje. De rommelige straat was het decor van schimmige belwinkels en middenstanders met vertrouwde ambachten: slager, bakker of groenteman. Ik waande me in een kleine voorstad van pak hem beet Istanbul. En had het uitstekend naar mijn zin.
Vandaag loop ik er weer, op doorreis naar die relaxte tent in Badhuis Javaplein. Kennelijk vond het stadsdeel dat de Javastraat een radicale hipheidsinjectie nodig had. Dat betekent: wazige belwinkels en smoezelige shoarmazaakjes eruit, strakke horecagelegenheden erin. De stralende zon schijnt op vlotte twintigers en dertigers die op trendy terrasjes van hun latte lepelen (met verantwoorde sojamelk, wedden?). Een volkomen biologische ijstoko gaapt me aan, evenals een professionele taartenwinkel en zo’n prijzige delicatessenzaak met kaas, wijn en meeslepende lekkernijen.
Vind ik dit leuk? Een beetje gerichte straatpimperij is niks mis mee, prima zelfs. Goed voor de economie en leefbaarheid van de buurt bovendien. Zolang de Turkse pizza’s en overrijpe exotische vruchten maar niet verdrongen worden door overdreven hipperdepipperigheid. Dan is de Javastraat zichzelf niet meer. Ineens zie ik een dichtgetimmerde kledingwinkel. Het pand vormde een ernstig gevaar voor de openbare orde, vertelt een opgeplakt A4’tje namens onze strenge burgemeester. De stiekemerds handelden in drugs. Ik ben op een vreemde manier gerustgesteld. Er wordt hier nog ‘gewoon’ gedeald, dus de elitaire hipperdepipperigheid is mijlenver weg. Gelukkig. Dat is wat ik ben. Domweg gelukkig, in de Javastraat.