Op een lenteachtige namiddag wordt er plompverloren aangebeld. Ik negeer deze gebeurtenis volkomen want ik sta, verrekte belangrijk, verouderde champignons te snijden. Dochterlief beantwoordt bovendien dolgraag de bel. Aldus geschiedt.
‘Papa, papa! Je moet komen!’ klinkt het opgewonden vanuit de gang.
‘Wat is er joh?’ vraag ik lichtelijk vermoeid.
‘Er is iemand beneden!’
‘Wie dan lieverd?’
‘Weet ik niet, ik snap er niks van! Je moet nu komen, die iemand vraagt iets!’ Dit is duidelijk heel spannend. Verveeld pak ik de intercom over.
‘Hallo, hier is de buurvrouw, mag ik wat vragen, mag dat?’ Ik twijfel kortstondig welke buurvrouw hier spreekt, maar hoor dat ze rood aanloopt van opwinding.
‘Tuurlijk, vraag maar raak, leuk,’ antwoord ik relaxter dan ik bedoelde.
‘Heb je de laatste dagen iets geks gezien? Ik bedoel, de klink van mijn balkondeur stond daarstraks ineens omhoog in plaats van opzij. Kan dat door de wind komen denk je? Zou de wind dat kunnen?’ De balkondeurklink, het raadselachtige zorgenkind van vandaag.
‘Wauw, wat apart, nee, ik heb niemand gezien. Wind? Mwa, dat weet ik niet hoor…’
‘Heb je braaksporen gezien bij jullie?’
‘Nee hoor! Niks, niemand. Maar het lijkt me sterk dat een inbreker via het balkon gaat proberen naar drie hoog te klimmen, toch? Beetje gevaarlijk.’
‘Ja, dat is misschien wel zo. Dan zou je waarschijnlijk ook sporen van een koevoet bij de deur vinden, en die zijn er niet. Maar mocht je iets verdachts zien, laat je het dan weten?’
‘Jazeker, komt goed! Ik hou het in de gaten!’ roep ik opgewekt.
‘Fijn weekend buurman!’ zegt een opgeluchte stem. Weer iemand gerustgesteld; mission accomplished wat mij betreft. Op zoek naar verdachte personen besluit ik een spiedende blik op onze binnentuin te werpen. Aldaar ligt een kat indringend te pitten op het dak van een schuurtje. Ik pluk peinzend aan mijn vierdagenbaardje en besluit dat ik het niet verdacht vind.