Feeststemming

Op de heugelijke ochtend verlieten we het huis. De lucht was zwaar en grijs. Het motregende. Maar dat drukte de pret niet. Het was al tien over half negen en om kwart voor negen moest de jarige in haar klaslokaal zitten. Aan beide armen had ik twee mandjes die ik recht moest zien te houden.
De avond ervoor had ik honderden wortels als frietjes gesneden en daar dertig mini-puntzakjes mee gevuld. Met één snoepje ertussen waar het kinderen om te doen zal zijn. Het verpakken was nog een heel gedoe want de gesneden wortels mochten niet uitdrogen en de puntzakjes niet omvallen. Een gekmakend karwei was het om het vershoudfolie, waarmee ik de binnenkant van elk zakje bekleedde, fatsoenlijk van de rol af te krijgen. Maar het resultaat was er naar.
Buiten waaiden de theedoeken meteen van de mandjes en vielen in een plas. De zakjes werden nat. Aan beide flanken had ik een meisje. Een zenuwachtige achtjarige en een dwarse peuter.
Voor we op de stoep stonden, had die peuter al een paar keer andere kleren aangetrokken, – ze wilde geen legging maar een maillot en nadat ze het verwisseld had, wilde ze toch liever een legging maar dan een andere kleur en toen ik haar haar in twee staartjes bijeen gebonden had, trok ze de elastiekjes er meteen weer uit want ze wilde er maar één! Voor ik het wist, waren ook al haar kleren weer uit en rende ik achter het ongeleide projectiel aan door het huis. De jarige danste om me heen. ‘Wanneer gaan we nou? Wanneer gaan we nou?’
Maar goed. Het was en bleef feest. We waren op een gegeven moment allemaal aangekleed en klaar om te vertrekken. Toen vielen dus de theedoeken, wilde de driejarige niet lopen, – ging in plaats daarvan gestrekt op straat liggen – wilde niet op díé fiets maar op een andere en tikte de tijd door. Na een paar keer heen en weer naar binnen te zijn gerend, o.a. voor plastic zakken die ik om de manden moest zien te krijgen, trok ik de deur eindelijk achter me dicht. Bam.
Veel te laat schreed de jarige met haar traktatie-manden de klas in maar dat gaf niets. Ze was er tenminste. Alles was goed. En als ze om twaalf uur thuiskwam zou ik taart hebben gebakken en pannenkoeken.
Even later stonden de peuter en ik weer voor de voordeur, maar die kreeg ik met de fietssleutel niet open. De regen kwam met bakken uit de hemel. De huissleutel lag binnen. De telefoon ook. En mijn portemonnee. De buurvrouw met reservesleutel was niet thuis. Ik wilde gestrekt in een plas gaan liggen. De peuter was weer helemaal haar gezellige zelf.