Ik was bij het stadsdeelkantoor voor het verlengen van mijn paspoort.
Al een tijdje was ik niet echt iemand. Mij beviel dat prima, maar de buitenwereld wilde bewijs zien. ‘Ik besta,’ zei ik. ‘Zie.’
‘U bent verlopen,’ zei de buitenwereld.
De man achter de balie vroeg: ‘Moet e/v Hendriksen er nog bij staan?’
‘Eh?’
‘E/v Hendriksen kan óók weg,’ zei hij.
Ik zag de mogelijkheden meteen. De onafhankelijkheid. Weg met e/v! Maar toen kwamen daar al gauw de problemen die het met zich mee zou brengen.
De man lachte naar me: ‘Uw paspoort is tien jaar geldig,’ zei hij. ‘Dat moet u zich realiseren.’
‘Tien jaar.’
Hij knikte en tikte met zijn vingers op zijn muismat.
‘Nee, hij mag wel blijven,’ zei ik tenslotte.
Zo werden mijn identiteit en mijn huwelijk in één klap met tien jaar verlengd. Het kostte zesenzestig euro en zestig cent. Om het te vieren kocht ik twee kleine speltbroden en een zak mini-cakejes.
Ook schreef ik de Hendriksen in kwestie: ‘Weer voor tien jaar met je getrouwd.’
Meteen kreeg ik een berichtje terug: ‘Mijn hemel.’