Kerstvreugd

Voor ons liggen de kerstdagen. Op eerste kerstdag de schoonfamilie. We komen tezamen bij het nichtje van mijn man in Zwolle. Ze heeft een baby. Vorig jaar met kerst was de baby er nog net niet of net wel, daar wil ik vanaf zijn. In onze gang staan twee volle vuilniszakken met duplo en peuterboekjes klaar. Daar wil ik ook vanaf zijn.
‘Je moet het zo zien,’ zegt man, ‘we brengen die zooi weg, eten een hapje. En dan gaan we weer.’
Op tweede kerstdag rijden we naar mijn familie in Noord-Limburg. Mijn ouders hebben op de valreep tóch geen vlucht naar het echte zuiden hebben kunnen vinden.
‘Komen jullie anders maar gewoon naar ons,’ zegt moeder. ‘Gaan we steengrillen. Vinden de kinderen leuk.’
Toen ik ooit twintig was, gingen we naar zijn familie noch de mijne. Mijn man, die toen net mijn vriend was, en ik bleven in onze gekraakte boerderij en aten twee dagen lang boerenkoolstamppot met droge worst. We staken de kaarsjes niet aan. Praten was ruziemaken. We deden absoluut niet aan gezelligheid. De feestelijkheden vonden elders plaats. Wij waren overal vanaf.