Ergens voor staan vind ik prettig. Het geeft je een soort van idee van wie je bent. Gedurende een deel van mijn jeugd woonde ik in Durgerdam. Ten tijde van het IJburg-referendum. Ik herinner mij dat mijn vader een affiche op de ruit bevestigde met ‘Nee tegen IJburg!’.
Met mooie rode letters en een duidelijke zwarte tekening. Ik was nog veel te jong om zo’n discussie echt te voeren, maar fel verkondigde ik ‘Nee IJburg!’ aan elke volwassene die het maar wilde horen. Blijkbaar waren mijn argumenten niet echt overtuigend want inmiddels ligt IJburg er en leest u nu ‘de Brug’.
De uitslag van het referendum kan ik mij totaal niet herinneren. Ook niet zoiets als mijn vader, die boos het affiche van het raam afscheurt; of mijzelf, boos trappend tegen een stoel vlak na het bekend worden van de uitslag, laat staan dat ik mij een neerslachtige sfeer in het dorp herinner. Allemaal dingen die ik me herinnerd zou hebben, hadden ze inderdaad plaatsgevonden. Wat ik nog wel weet, is dat ik een aantal jaar later naar het Montessori ging en een warm gevoel kreeg toen ik daar, vergeeld in het hok van onze immens populaire Durgerdamse conciërge, datzelfde affiche aan de ruit zag hangen. ‘De Snor’, zoals wij de conciërge liefkozend noemden vanwege zijn ‘Ted de Braak-snor’, was het er kennelijk nog steeds niet mee eens. Een tijd later werd ik een fel voorstander van de binnenstad. Ik woonde daar met trots. Alleen onder luid protest fietste ik naar mijn vrienden in Oost en met luiheid had dat niets te maken. Voor die karakterloze nieuwbouwwijken buiten de ring had ik geen goed woord over. Toen mijn vriendin echter het absurde idee had opgevat naar IJburg te verhuizen, werden mijn radicale standpunten wat ongepast.
Ik kom er nu twee jaar en irriteer me inmiddels dood aan de algemeenheden van de ‘binnenstadter’ over IJburg. ‘Geen groen, te veel kinderen en dat pokke-eind.’ ‘Wacht maar’ denk ik dan, ‘tot je zelf kinderen hebt, binnen drie minuten bij de ‘zee’ bent en in een kwartier op het Centraal Station’.
Laatst bleef ik ‘hier’ voor eerst staan kijken voor de ruit van een makelaar terwijl ik in mijn rechterooghoek een oud visserdorpje negeerde. Toen ik doorliep en het uitzicht op Durgerdam echt niet meer te ontkennen viel, stak ik verontschuldigend mijn hand op richting de ongetwijfeld boos kijkende conciërge. Als antwoord draaide ‘De Snor’ zich in mijn gedachten mokkend om en liep de schaduw van zijn kamer binnen.
Een paar uur later stond ik met mijn vriendin op het festival Spektakel op IJburg van de stichting ‘Theatraal IJburg’. (Totaal tegen mijn zin, want wie bedenkt er nou zo’n titel.) Terwijl zij naar iets informeerde, wendde ik mijn blik af en keek – zoals ik wel vaker doe – een beetje naar grond. Ik bestudeerde wat ongeïnteresseerd de bergschoenen van een man. Ik keek naar zijn tuinbroek…. z’n rode ruitjesblouse en dus..: zijn Ted de Braak-snor! Daar stond ie: ‘De Snor’! Glímlachend op het festival ‘Spektakel op IJburg’!
Koortsachtig begon ik te denken: Dit kan niet. Dit mag niet. Dit is wel het laatste wat hij wil. Is hij hier vanwege z’n vrouw? Móest hij mee? Of het was z’n kleinzoon die moest en zou? Oké, bedacht ik, hij is dan wel meegegaan maar toen hij z’n eerste voet op IJburg zette, had-ie op de grond gespuugd en grommend de ene na de andere verwensing uitgesproken. Z’n kleinzoon had hem vragend aangekeken dus toen was hij maar gaan glimlachen. Als een boer met kiespijn. Zoiets. Maar ik zag geen vrouw en ook geen kleinzoon.
Plotseling zag ik mijn vriendin een heel stuk verderop staan, ongeduldig gebarend dat ik mee moest komen. ‘De Snor’ had mij niet herkend en dat leek mij beter zo. Op de terugweg, lopend over een beetje nietszeggend zand, hoopte ik één ding: dat op het Montessori aan die ruit nog steeds dat affiche hing. Dat die letters daar nog steeds schreeuwden: ‘Nee IJburg!!’
‘Wat is het hier toch heerlijk!’, hoorde ik mijn vriendin naast mij zeggen. Ik moest glimlachen en ik knikte.