Vandaag ga ik met mijn verhaal over Sanu, Eric en April naar Olympus. Ik ben heel benieuwd naar de verhalen die ik nu weer te horen krijg in ruil voor mijn verhaal!
In groep 6B van juf Hanke kijken we eerst terug naar de opdracht van de vorige keer: een personage maken en daar een verhaal mee schrijven. Bilal staat al te trappelen om voor te lezen en al gauw begrijp ik waarom. Zijn verhaal komt me bekend voor! Hij heeft een personage uit één van mijn boeken ‘geknipt,’ maar mijn personage komt bij hem in een iets ander verhaal terecht. Grappig! Ilyas heeft een verhaal over kinderen die achterna gezeten worden door Zombies, die hun eigen overleden ouders blijken te zijn! Omar F. heeft een jongen met regenboogogen in het leven geroepen. Mooi, hè?
Daarna leg ik de kinderen de vraag voor of zij weten wat fictie en non-fictie is. Eén van de kinderen zegt meteen dat non- fictie ‘geen fictie’ betekent en dat klopt helemaal. Ik leg uit dat ‘fictie’ een verzonnen verhaal is en dat ‘non-fictie’ niet verzonnen is. In een non-fictieboek krijg je informatie over een onderwerp. Bijvoorbeeld over bomen en planten. ‘Of over dieren,’ zegt Ayoub. Precies. ‘Vandaag ga ik jullie een non-fictieboek laten zien over kinderen uit verschillende culturen,’ zeg ik. ‘En het leuke is dat wij met z’n allen ook een non-fictieboek gaan maken over de verschillende culturen, waaruit iedereen afkomstig is.’
Vervolgens tover ik de familie van Sanu op het scherm. Bij het stukje over Senegalese haardracht kijk ik schuin naar Grace. Ja hoor, zij heeft ook reepjes stof in haar vlechten. Geen wonder, want Grace komt uit Congo en dat is ook in Afrika, in Midden-Afrika om precies te zijn. Bij het plaatje waarop de vader van Sanu op traditionele wijze zijn handen wast in een schaal samen met oma, merkt Zakaria op dat je op die manier juist vieze handen krijgt. Alleen degene, die als eerste zijn handen in de schaal steekt heeft er wat aan. Mm tja, daar weet ik ook niet zo gauw een antwoord op. Het gezamenlijk eten uit een grote schaal op de grond roept reacties op. Ik begrijp dat het in Turkije wel gebruikelijk is om op de grond te eten, maar meestal krijg je dan wel een lepel of een vork. Maar Aya (uit Marokko) en Grace (uit Congo) vertellen, dat ze inderdaad op de grond met de handen eten. We komen weer op de vraag waarom dat alleen met de rechterhand mag: de rechterhand is van God en de linkerhand is van de duivel. Noha vertelt dat er altijd aan je rechterzijde een engel met je meegaat, die alles opschrijft wat je goed doet, maar dat er aan je linker kant een engel meekijkt, die bijhoudt wat je allemaal verkeerd doet. Romaissa gaat hierop door en zegt dat je dat in de hemel pas echt merkt als je voor Allah komt, want dan beginnen die engelen verslag te doen: de rechter somt je goede daden op en de linker … al het slechts dat je hebt gedaan.
In het verhaal van Eric wordt verteld, dat je bij Eric thuis Spaans en Nederlands kunt horen. Ik vraag de kinderen bij wie er thuis ook meer dan één taal wordt gesproken en dan gaan alle vingers de lucht in! Zelfs als ik vraag naar drie talen of meer, houd ik nog heel veel vingers over. Wat komt er allemaal voorbij? Nederlands, Arabisch, Berber, Frans, Congolees, Duits, Surinaams, Turks, Portugees. Bij het plaatje waarop Eric aan het bidden is, vertelt één van de kinderen, dat het goed is om een Kor’an onder je kussen te leggen als je gaat slapen. Dat beschermt je ook. Sommige kinderen bidden drie keer per dag, Deshenitcia vertelt dat ze in Suriname 4 keer per dag bidden en Zakaria zegt dat je eigenlijk 5 keer per dag moet bidden. Bilal vertelt dat hij een speciale app heeft, die hem waarschuwt wanneer het tijd is voor het gebed.
Bij de plaatjes van de zaterdagschool van April gaat er ook een zucht van herkenning door de klas, al gaan de meeste kinderen naar zondagschool om Arabisch te leren. En ja, dat schrijf je ook van links naar rechts, net als het Chinees en ook met andere tekens.
En dan is het tijd om zelf aan de slag te gaan. De kinderen moeten even nadenken over hoe ze willen beginnen, maar dan komen al gauw de eerste zinnen op papier. Als ik later hun mappen doorkijk, zie ik dat Omar F. begint met een indrukwekkend verhaal over zijn geboorte. Hij werd geboren met een gevaarlijke wond, maar gelukkig heeft hij dat goed doorstaan. Tommy schrijft dat zijn echte naam, Tomarson, betekent ‘tweelingbroer’ en Lydia weet dat Yaa, haar tweede naam in het Ghanees, betekent: ‘op donderdag geboren.’ Wat bijzonder is dat!
In groep 6A van juf Claire roept het plaatje van het feestelijke eten op de grond bij Sanu thuis nogal wat reacties op. ‘Vies,’ wordt er geroepen. Aaminah meldt onverstoorbaar dat er bij haar thuis elke dag op de grond wordt gegeten en al gauw blijkt zij niet de enige te zijn. Bij Rana thuis eten ze op de grond om de nieuwe tafel mooi en schoon te houden. Wat slim! En ook in deze klas zijn veel kinderen, die bidden net als Eric. Zulema bidt niet tot een beschermengel, maar ‘gewoon tot God.’ En ze vraagt dan om engelen rond haar bed om haar te beschermen. ‘Het is ook goed om de bijbel onder je kussen te leggen,’ vertelt ze, ‘maar dan moet je hem wel op de goede bladzijde openslaan. Dan houd je de duivel weg.’ Bilal zegt dat hij in bed bidt als hij niet kan slapen en hij begint meteen zijn gebed op te zeggen. Sommige kinderen slaan hun hand voor hun mond. Het lijkt wel of ze vinden dat dat niet zomaar kan in de klas. ‘Ik bid ook om de duivel weg te houden,’ zegt Bilal, ‘en voor mijn moeder, die kanker heeft en ook dat ik goede kinderen mag krijgen later of eigenlijk in elk geval kinderen.’ Ik kan me voorstellen dat Bilal soms eerst moet bidden om te kunnen slapen.
Bij de zaterdagschool van April, meldt Yassine dat hij altijd naar zondagschool gaat om Arabisch te leren. Sommige kinderen kijken raar op als ze horen dat je dat ook van rechts naar links schrijft. ‘Ja,’ wordt er nu van verschillende tegelijk gezegd, ‘wij schrijven ook van rechts naar links!’ Aha, Yassine is niet de enige die naar zondagschool gaat.
De kinderen mogen aan het werk en over de schouders lees ik van alles mee. Zulema geeft me nog gauw een lesje Surinaamse cultuur. ‘Je moet achterstevoren je deur binnen gaan, want anders lopen de bakroes mee naar binnen. Dat zijn een soort kabouters. Die zijn overal en proberen je te volgen. Je mag dus ook nooit je naam op de grond schrijven, want dan zien ze dat. Bakroes zijn helpers van de duivel.’ Ik vraag haar het allemaal op te schrijven en ik ben benieuwd of ze dat doet. Ik ga het volgende week lezen!
Snel loop ik naar groep 5 van meester Matthieu. De kinderen bestormen mij meteen met vragen. ‘Straks,’ zeg ik, ‘eerst heb ik een vraag aan jullie: zijn er schrijvers in de zaal?’ En jawel hoor. Eén jongen vertelt dat hij net een verhaal heeft geschreven, maar dat is per ongeluk in de papierbak terecht gekomen. Jammer! Er is een meisje, dat gedichten schrijft als ze ‘niets te doen heeft,’ er is een liedjesschrijver en er zijn verschillende kinderen, die raps schrijven. Ik beloof dat ze die aan het eind van het uur mogen laten horen.
Ik vertel hoe ik aan ideeën voor verhalen kom en ik raad de kinderen aan om, als ze ooit kinderboekenschrijver willen worden, vooral een paar kinderen te nemen. Die vertellen je tenminste nog eens wat! Mijn kinderen hebben mij, zonder dat ze dat bedoelden, minstens tien verhaalideeën aan de hand gedaan. Handig, toch? Ik vertel dat ik ook nogal wat voor dyslectische kinderen heb geschreven. Tja, wat is dat ook alweer? Eén van de kinderen denkt dat dat blind betekent. ‘Dan lees je allemaal bobbeltjes met je handen.’ Ik leg uit dat een dyslectisch kind de letters vaak ziet dansen en daardoor moeite heeft met lezen. Ook het spellen is vaak moeilijk.
En dan gaan de kinderen los met hun vragen. Ze willen weten hoe oud ik was toen ik begon met schrijven, of de uitgever zegt wat ik fout doe en waar de boeken gedrukt worden. Leuke vraag! Ik vertel dat boeken met veel kleurenplaatjes vaak helemaal in China gedrukt worden. Dat is goedkoper. Een meisje ziet in mijn stapeltje een boek uit de serie ‘Bizon.’ Dat herkent ze. ‘Ik heb wel eens zo’n boek gelezen over afgebeten vingers.’ Dat kan! Ze bedoelt het boek ‘Het geheim van de afgebeten vingers’ van Rindert Kromhout.’ Een spannend boek! En dan wordt er tot slot nog gerapt. Er vindt zelfs een complete battle plaats!
Lees hier de eerdere blogs van Schoolschrijver Anneke Scholtens, over haar ervaringen op basisschool De Olympus en basisschool ’t Gouden Ei.