Stadsecoloog Martin Melchers (68) is officieel al drie jaar met pensioen. Maar met “nog ongeveer 12 lentes te gaan” heeft hij het druk. Echt stoppen met werken wil maar niet lukken. Mensen bellen hem nog dagelijks met vragen en verzoeken. En onlangs verscheen zijn boek Van Eiburg tot IJburg over de natuurontwikkeling in Amsterdams jongste wijk.
In het boek trek je hard van leer tegen de ontwerpers van IJburg. Je zegt daarin: “Nescio schreef ooit over ontwerpers van lelijkheid: God zal ze straffen, liefst hardhandig ook.” Heb je in het boek kunnen afrekenen met je woede over de komst van IJburg?
“Kijk, de parel van Amsterdam is gewoon weg. Als je ’s nachts bij de Diemerzeedijk kwam, was het er pikzwart. Voor me lag natuur en achter me lag natuur. Er is sprake geweest van kapitaalvernietiging in emotionele zin, maar ook in materiële zin. Woorden schieten tekort. Toen bleek dat IJburg er zou komen heb ik twee dagen naar buiten zitten staren. Ik ken ook mannen die hebben zitten huilen. Ik ben voor woningbouw, maar sommige stukken van IJburg zijn bijna misdadig lelijk. “Even later relativeert hij: “Ik ben niet zo zwaar van structuur hoor.”
Wat denk je als je nu naar IJburg fietst?
“Onderweg zie je veel konijnen en er zitten veel vossen en rugstreeppadden. De natuur heeft zich redelijk goed hersteld, althans als je dit afmeet aan de hand van het aantal soorten dat voorkomt in een gebied.”
Zou je er zelf kunnen wonen?
“Er zijn stukken op Steigereiland die wel mooi zijn, maar ik zou dit niet graag inwisselen.” Hij wijst naar de tuin achter zijn huis in Watergraafsmeer. “Ik heb hem wel eens opgemeten: 200 vierkante meter.” Hij lacht: “Moet je kijken met welk uitzicht ik wakker word. Voor de documentaire Haring in ’t IJ heb ik veel opnames van dieren in mijn eigen tuin gemaakt.”
Als je je huis uit stapt, gaat je blik dan naar de grond of naar de lucht?
“Ik heb een scannende blik. Ik zie alles, of dat nou genetisch bepaald is, weet ik niet. Nu met de leeftijd wordt het zicht wel minder, maar vroeger kon ik van tien meter afstand een kievitsnest herkennen. Toen ik een keer in Afrika op pad was met een Masai, zag ik in de verte een oortje boven het gras uitkomen. Ik zei: kijk, een cheeta. We reden er naartoe en inderdaad; daar lag een cheeta met jongen. De Masai riep verbaasd uit: Martin, jij hebt de ogen van een arend! Hoe kan dat nou? Ik zei: In Amsterdam is het ingewikkelder speuren dan op de savanne. Ik ben gewend om in een heel diverse biotoop naar dieren te speuren.”
Een groot gedeelte van het werk van een stadsecoloog bestaat uit tellen. Word je daar niet helemaal gek van?
“Ik heb een keer twee jaar achter elkaar drie maanden huismussen geteld. Ik fietste door de stad en telde de mannetjesmussen in de dakgoten. Op een gegeven moment zag ik sterretjes voor mijn ogen. Toen ik ’s nachts naar het toilet ging, hoorde ik getjilp. Ik dacht: waar komt dat getjilp toch vandaan? Dat zat gewoon in mijn hoofd. Ik ben geen teller, maar het is noodzakelijk. Dat tellen heb ik geleerd van mijn leermeester J. Walters. Die bracht alles in kaart. Overal werden grafieken van gemaakt. De vogels werden gemeten, er werd naar hun snavel gekeken, naar het gewicht. Ik was een heel goede aangever, ik kon goed nesten vinden. Ik ben niet zo wetenschappelijk ingesteld. Dat is mijn achilleshiel. Ik ben meer een romantische natuurbelever. Ik vind het leuk om dingen te ontdekken; een vos die wegrent of zo.”
Het voorjaar is het interessantste jaargetijde voor een ecoloog. Wat valt er in de winter te ontdekken?
“Als ik wat muizenvallen uitzet, zitten daar morgen muizen in. Die houden geen winterslaap. En als het sneeuwt, zoals nu, kom je tot nieuwe ontdekkingen. Je kunt in de sneeuw goed zien waar de vossen lopen en die zitten op de vreemdste plekken. Vorig jaar lag er ook sneeuw. En wat bleek? Op de Bert Haanstrakade waren sporen van vossen te zien. Rond heel IJburg liepen nog vossen ’s nachts. Dat is toch spannend om te weten?”
Vind je het lastig dat je nog “ongeveer 12 lentes te gaan hebt”, zoals je het zelf zegt?
Hij wuift zijn eigen woorden weg: “Ik zeg zoveel, maar dat moet je allemaal niet zo serieus nemen. Ik vind het heel stimulerend dat ik doodga. Je moet je nietigheidsbesef goed onderhouden. Dat houdt in dat je ongevoelig moet zijn voor complimenten en voor katten. Je tijd is beperkt – je bent niet meer dan een korreltje zand in het geheel – maar er gaat niets van de energie op aarde af. Veel mensen vinden het onacceptabel om te beseffen dat ze hier voor niks zijn. Misschien kan ik anders denken, omdat ik veel dood zie gaan in de natuur. Als ik weer een dode haas in de berm vind, dan neem ik hem mee om op te eten. Er is niets ergs aan het gegeven dat die haas dood is. Hij heeft gegeten, rondgerend, een aantal keer gejongd en daarna wordt hij weer voedsel voor de aarde.”
En dan: “Kom op, ik ben 68, ik ga nog lang niet dood.”
Wat vind je van de jas?
“Hoe nuttig is het niet om de huid van een dood dier te benutten.”
Van Eiburg tot IJburg is voor €21,50 verkrijgbaar in de winkel en online.
Paspoort
Naam: Martin Melchers
Beroep: stadsecoloog
Geboren: 2 oktober 1944, Amsterdam
Onder meer bekend van de AT5-documentaire en het gelijknamige boek Haring in ’t IJ. Andere titels: Leven in de stad, Diemerzeedijk – zand erover.
Lees ook, onder veel anderen, Manon Spierenburg, George van Houts en Maartje Wortel in De Jas.