Ter nagedachtenis aan het gezin van holocaustslachtoffers David Korper en Klara van der Kar legden hun nabestaanden vrijdag 22 maart zeven Stolpersteine in de Blasiusstraat. Het arme, jonge stel met kleine kinderen woonde tijdens de bezettingsjaren op een bescheiden etage op één hoog en werd in 1941 en 1943 door de nazi’s vermoord in Mauthausen en Sobidor.
David was zoon van sigarenmaker Simon en Eva Korper. Zijn ouders hadden het niet breed. Hij droeg op jonge leeftijd al mee aan het inkomen en werd ʻfietsjongenʼ voor slagerijen. In 1934 diende hij in het Nederlandse leger. Datzelfde jaar trouwde hij met de Rotterdamse en ook Joodse Klara. Het stel kreeg dochters Eva (1934), Hendrika (1935) en Matje (1939). Oudste zoon Simon was uit 1937.
Tijdens de crisisjaren was er nauwelijks werk. Uit geldnood verhuisde het gezin regelmatig. Huisbazen probeerden destijds hun woningen te slijten door die de eerste maanden gratis aan te bieden. Zodra de eerste betaalde huurmaand naderde, vertrok het gezin. Na vijf loodzware jaren plaatste werkverschaffing David in het najaar van 1939 bij de Heide Maatschappij in Maarssen. Een jaar later beviel Klara van Johannes, die het voorjaar daarop stierf.
De winter van 1941 was zo koud dat David werd ‘uitgevroren’, wat inhield dat hij niet hoefde te werken. Hij keerde terug naar Klara in Amsterdam, waar de nazi’s hem op 23 februari 1941 oppakten. Klara bleef radeloos achter en vroeg een dag later het steunkantoor (voorloper van sociale dienst en DWI) om hulp. Een Joodse dokter in het Wilhelmina Gasthuis behandelde haar. Dossiers omschreven Klara als een vrouw met voortdurende zenuwzwakte. Nadat ze vernam dat de nazi’s David op 1 augustus in Maudhausen vermoordden, kon Klara de zorg voor haar kinderen niet meer aan. Eva en Hendrika gingen naar het Nederlands Israëlitisch Meisjesweeshuis aan de Rapenburgerstraat, Simon verbleef in het Joodse Weeshuis in Leiden. In januari en maart 1943 keerden de kinderen terug naar huis.
Eind mei 1943 werden Klara, Eva, Hendrika en Simon in Sobibor vermoord. Matje (roepnaam: Martha) overleefde de oorlog. In 1942 haalde een lid van het verzet haar uit de Hollandse Schouwburg. Later werd ze verraden. Ze zat met 52 wezen in de laatste trein uit Westerbork naar de concentratiekampen en kwam in nazi-getto (tussenstation naar de vernietigingskampen) Theresienstadt, dat de Russen op 8 mei 1945 bevrijdden. Theresienstadt was de enige getto met een aanzienlijk aantal overlevenden. Een strikte quarantaine als gevolg van een tyfusepidemie vertraagde de repatriëring. De laatste overlevenden vertrokken op 17 augustus 1945.
Jaap van Ek (88), zoon van Davids zus Duifje, heeft nog herinneringen aan zijn oom. “Hij was een aimabele, vrolijke man en had een grote, typisch Joodse neus waar hij grappen over maakte als ik bij hem schoot zat en hij me kietelde.” Jaaps moeder bleef door haar huwelijk met de christelijke Joop uit handen van de nazi’s. Op straat verborg ze haar Jodenster onder de revers van haar jas. Zijn vader werd wel opgepakt. De nazi’s brachten hem naar werkkamp Erica, waar ze hem ernstig mishandelden.
Na de oorlog keerden Jaap en zijn ouders terug naar hun huis op de Bataviastraat in de Indische Buurt. Jaap ging op zoek naar overlevenden. “De Waarheid (toenmalig dagblad) had een winkelpand op de Celebesstraat. Als de krant niet was bezorgd, kon je die daar halen. Aan de muren hingen in concentratiekampen genomen foto’s en lijsten met namen van mensen die uit de kampen waren teruggekeerd. Een jaar lang spelde ik de lijsten, maar de namen die ik zocht stonden er nooit op. Toen kwam het bericht dat Martha terugkwam naar Oost.” Zijn ouders namen haar in huis. Martha kreeg Jaaps kamertje. “Door het gebrek aan sanitair, was het kamperen. De meisjes konden nog in de wastobbe, ik ging een keer per week naar het badhuis op het Javaplein.” Theresienstadt liet diepe sporen na bij Martha. Ze liep mank en had littekens op haar armen van door nazi’s uitgedrukte peuken. Martha hield de rest van haar leven een concentratiekampsyndroom en stierf in 2009 op 69-jarige leeftijd. David was 26 toen de nazi’s hem ombrachten, Klara 32, Eva 8, Hendrika 7 en Simon 6. Johannes werd slechts 4 maanden.
De familie Korper leeft al eeuwen in Nederland en heeft wortels in Den Helder en vooral Amsterdam. Van de ooit meer dan 500 familieleden zijn meer dan 300 tijdens de holocaust omgebracht. Tot 22 maart was in Amsterdam geen gedenksteen met de naam Korper. De Stolpersteine in de Blasiusstraat zijn daarom bedoeld als herinnering aan de hele familie Korper.
Door Remco van Ek en Lewis Daniels
Zie ook:
Leendert Pop vereeuwigd aan de Amstel
Stolpersteine voor Klaartje de Zwarte Walvisch en Joseph de Zwarte