Nieuws

Stolpersteine voor Klaartje De Zwarte-Walvisch en Joseph de Zwarte

In het bijzijn van vijf familieleden, buurtbewoners en belangstellenden zijn woensdag 17 januari ter nagedachtenis aan Klaartje De Zwarte-Walvisch en haar man Joseph de Zwarte voor hun voormalig huis twee Stolpersteine gelegd. Tot ze in 1943 werden opgepakt, woonden ze op de Tweede Oosterparkstraat. De Zwarte-Walvisch’ naam werd in 2017 al vereeuwigd toen de gemeente besloot de brug over de vijver in het Oosterpark naar haar te vernoemen. Ze was een mantelnaaister die tijdens de tweede wereldoorlog een dagboek bijhield. 

Het is een zonnige voorjaarsdag als de nazi’s, waarschijnlijk leden van de beruchte Colonne Henneicke, Joden wreed uit hun huis halen. De Zwarte-Walvisch geniet op het balkon van een boek, tot ze door het rumoer in de straat beseft dat ook zij en haar man naar werkkampen worden afgevoerd. Het echtpaar leefde daarvoor niet ondergedoken en berustte min of meer in het onomkeerbare lot. Ze worden tien dagen vastgehouden in de Hollandsche Schouwburg en daarna naar Kamp Vught getransporteerd. 

Joseph gaat naar het mannenkamp en moet dwangarbeid verrichten aan de Moerdijk. Klaartje besluit haar dagelijks leven in de barakken van Kamp Vught zoveel mogelijk te beschrijven. Eerst op een kladblok en later in drie schoolschriftjes die ze verborgen houdt. Een keer per week mogen zij en haar man en andere getrouwde stellen elkaar even zien.

In haar dagboek ontstaat het beeld van een sterke, moedige vrouw die kracht put uit haar trots en gevoel van eigenwaarde. Ze verweert zich dapper tegen de nazi’s en kampbewakers. Om mensen te beschermen noemt Klaartje geen namen in haar boek. Begin juni 1943 is ze getuige van kindertransporten vanuit Vught en schrijft daarover. “Is het overdreven als ik beweer dat alles wat ik hier schrijf de werkelijkheid nog lang niet nabij komt? Alleen zij die dit leed persoonlijk meegemaakt hebben, zij zullen het begrijpen.”

Door de transporten moeten ouders en kinderen boven de 16 jaar afscheid van elkaar nemen. Alleen moeders met kleine kinderen gaan samen op transport, vaders blijven achter. “Zoals men wel eens onwillekeurig een stukje papier versnippert, zo werden harten en zielen verscheurd en uit elkaar gerukt. Alles ging aan flarden. Alles werd vertrapt. Elk hartje, onverschillig of het klein of groot was, werd vertrapt, besmeurd en onherstelbaar verwoest.”

Als De Zwarte-Walvisch vermoedt dat haar dagen in Kamp Vught zijn geteld, schrijft ze een afscheidsbrief naar Joseph, die nog steeds aan de Moerdijk werkt. Hij hoort niet bij de groep mannen die naar Vught teruggestuurd was om met hun vrouwen naar Westerbork te worden getransporteerd. Klaartje zal hem nooit meer zien. Na afgewezen verzoeken om uitstel van transport, vertrekt ze op 4 juli 1943 alleen naar Westerbork. Onderweg overweegt ze te ontsnappen. “Ik gaf nog niet op. Ik wilde alles riskeren, want te verliezen had ik toch niets meer.” De marechaussee die het transport begeleidt acht een ontsnappingspoging te gevaarlijk. “Als het enigszins mogelijk was, zou hij mij geholpen hebben, maar ik zag zelf ook wel in dat het niet lukken zou. Ik schikte me dus maar in mijn lot en besloot dan op Westerbork te proberen daar te blijven, zolang mijn man nog aan de Moerdijk was.” 

Negen dagen later wordt Klaartje op de trein naar Sobibór gezet. Dit was het 18e van 19 transporten vanuit Westerbork. Na aankomst op 16 juli zijn alle gedeporteerden, 1988 mannen, vrouwen en kinderen, vergast. Joseph de Zwarte is op 31 maart 1944 vermoord in Auschwitz.