Er was iets met de wekker. Of was het de wekker niet, was het de gsm die op het nachtkastje lag? In elk geval verspreidde zich een opgewekt natuurgeluid door de slaapkamer, te natuurlijk voor een wekker of een gsm. Het klonk naar vogels.
Vogels – dat zou bijzonder zijn. De wijk waarin ik woon, bleef tot nog toe vogelloos. De halfwas gemeentebomen in mijn straat bieden nauwelijks takken om een nest te bouwen. In het najaar komt soms een zwerm spreeuwen langs. Ze eten de prille wijnranken leeg die de mensen in hun vinextuinen hebben gezet, en haasten zich weg.
Ik opende het slaapkamerraam en zag twee mussen. Het vrouwtje was in de voorgevel van mijn huis gekropen, het mannetje keek toe. De dag, die nog beginnen moest, leek lichter dan die van gisteren.
Dit werd een speciale dag. Musjesdag.
In de voorgevel van mijn huis zit een nestkast gemetseld. De architect had alle huizen ervan voorzien. Dat was hem gevraagd door de stedenbouwkundigen, die een levendige wijk voor ogen hadden. Nestelende vogels, dachten ze, maken de saaiste steenklomp vrolijk.
De eerste jaren gebeurde er niks, maar kijk: daar waren ineens mijn huismussen. Mijn Adam en Eva in een spouwmuur.
Toch zat het me niet lekker. Want ik wist dat de nestkasten bedoeld waren voor gierzwaluwen, en die konden nu nergens meer terecht. Alle voorgevels in mijn straat waren bezet; maar nergens kon ik een gierzwaluw bekennen – bij de buren waren zelfs spreeuwen ingetrokken, die een hoop kabaal maakten.
Dat was nooit de bedoeling geweest, beleidsmatig gezien. Mijn mussen waren krakers, en die moesten weg.
Onlangs nog had de gemeente een boom verwijderd uit de groenstrook voor mijn huis, omdat het geen gemeentelijke boom was maar een door bewoners geplant exemplaar. Dat de boom floreerde en vogels trok, was geen reden hem te behouden, zei een ambtenaar tijdens een inspraakavond: de boom was architectonisch gezien niet wenselijk.
Ik besloot zelf in te grijpen. De mussen hadden nog geen eieren in hun nest; stel je voor dat Bouw- en Woningtoezicht straks zo’n heel vogelgezin uit de muur kwam halen. Dat zou pas een familiedrama zijn.
Ik keek naar mijn mussen. Ze keken brutaal terug.
Ik deed het raam dicht en belde Remco Daalder, de stadsecoloog van Amsterdam, die erg veel van IJburg weet. Remco wist allang dat de nestkasten in mijn straat gekraakt waren door huismussen. Bijna alle nestkasten zitten vol, vertelde hij. Laten zitten, zei hij ook. De huismussenstand van Amsterdam was in tien jaar met 80 procent afgenomen, omdat huizen geen ouderwetse dakpannen meer hebben waaronder ze kunnen nestelen. En omdat er te weinig wilde groene plekken meer zijn in de stad, waar mussen insecten kunnen vinden. Wat dat betreft moest IJburg een hel zijn, voor de gemiddelde mus.
Dat de mussen nu een nieuwbouwwijk hadden uitgekozen om een bestaan op te bouwen, was dus puur voorjaarsgeluk.
Remco vertelde ook dat er zwarte roodstaarten aan het broeden waren geslagen, in mijn wijk. Daarvoor waren nestkasten geplaatst op de hoge blokken. En in de vleermuisnestkasten waren dwergvleermuizen gezien.
Buiten was het 5 graden Celsius, en lente tegelijk.
Toine Heijmans