De man met de sigaret vindt het tijd om over te steken. De askegel aan het eind van zijn peuk is inmiddels behoorlijk lang geworden en zal spoedig vallen. Dit mag pas aan de overkant gebeuren, zodra hij weer op het trottoir staat. Zo’n kleinigheid is bepalend voor de rest van zijn dag, weet hij. Met zijn ogen gericht op de punt van zijn peuk maakt hij haast zonder te schokken.
Hij is op de helft. Met korte passen beent hij voort zonder zijn hoofd te bewegen. Het is een merkwaardig gezicht. Een windvlaag tilt zijn haar op. De wind mag al zijn haren in één keer meenemen, als hij zijn askegel maar met rust laat. Anders zal-ie ervan lusten! Op drie kwart weet hij het zeker, hij gaat het halen. Het belooft een mooie dag te worden.
De fietser met haast ziet een man met sigaret op zijn weg. Hij heeft geen zin in een omtrekkende beweging. Dus zet hij nog even stevig aan om hem nog net voorlangs te kunnen passeren. Zijn eerste meeting met de grote baas laat hij niet dwarsbomen door zo’n rokende lul zonder werk. Met grote vaart suist hij op zijn rijwiel nog net tussen de stoeprand en de voetganger door. Zijn gebolde jas schiet als een wervelwind voorbij. De askegel wordt afgerukt en vervliegt in een grijze zucht. Even licht de tip van de sigaret fel op om vervolgens te doven. Het neurotische hersenspinsel van de voetganger spat uiteen. Een illusie armer maakt de man rechtsomkeert. Terug aan de overkant steekt hij een nieuwe peuk op.
Olaf Igesz