De zesjarige kroop in de ochtend bij me in bed en klaagde over buikpijn. We lagen te kletsen. Ze vroeg of ik nog heel verliefd op papa was of dat ik nu hetzelfde voelde als papa.
‘Niet hetzelfde,’ zei ik.
‘Vind jij het leuk dat papa ergens anders woont, of had jij liever dat papa hier woonde?’
‘Hier wonen gaat niet, hè?’ zei ik. ‘Daar kan papa ook niets aan doen.’
‘Vind jij het jammer of vind jij het niet jammer?’
‘Ik vind het jammer.’
‘Ik ook,’ zei ze.
Het bleef even stil. ‘En ga jij nu verliefd worden op iemand anders?’ Heel snel adviseerde ze: ‘Dat zou ik niet doen.’
‘Dat gebeurt nu ook niet.’
‘Mag dat wel?’ vroeg ze toen. ‘Mág dat gewoon van de burgermeester?’