De hele wereld had zich in Studio K. verzameld voor een boekpresentatie. Ik vroeg me af wat er met de mensen aan de hand was. Ze zagen er allemaal totaal verwilderd uit. Het is de drukte, dacht ik, daar kunnen ze niet tegen. Dan raken ze overprikkeld en gaan ze sneller drinken. Nee, dacht ik toen, dit moet het logische gevolg zijn van de feestdagen. Of het is juist het nieuwe jaar dat onbeschreven voor ons ligt. Niet weten wat de toekomst brengt, maakt onrustig. (Dat wèl weten nog onrustiger.)
Misschien was het gewoon te lang geleden dat ik op zo’n feestje was. Hoe dan ook; ik voelde me al gauw thuis tussen die verwilderde lui. Stuk voor stuk obsessief bezig met het eigen werkproces. Van: ‘ik ben voorzichtig weer begonnen’ naar ‘over één week moet het af zijn’ tot ‘in mijn diepste binnenste denk ik aan een bestseller.’ We namen nog een wijn en de schrijfster die haar kut-recensie net te boven was, ging naar de wc.
‘Zeg, hoe heet zij?’ vroeg een mollige dichter. ‘Ik zie aan haar hoofd dat ze niet kan schrijven. Klopt dat?’
‘Zie je dat aan haar hoofd?’ zei iemand.
‘Ja,’ zei de mollige dichter. ‘Klopt het?’
Het bleef stil.
‘Ik vrees van wel,’ werd er toen gezegd. ‘Ze kan er niks van. Nada.’ Een lachsalvo. De schrijfster schoof weer aan en lachte mee. Er is veel gelachen die avond. Maar we moesten allemaal een keer naar het toilet.