Vier buurvrouwen zitten aan de witte picknicktafel voor mijn keukenraam, ze wenken me, als feeën. Ze hebben elk een eigen fles wijn voor zich staan. Voor mij op de vensterbank staat mijn uitgedroogde amaryllis. Ik hak vier dikke uien op een snijplank.
‘Wij hebben besloten door de week geen alcohol meer te drinken,’ roep ik.
‘Sigaret?’
‘Wij hebben besloten niet meer te roken.’
‘Jezus, wat doen jullie nog wel?’
‘Wij leven,’ zeg ik plechtig.
Niet vergeten: vuilniszak verwisselen, geld TSO overmaken, glassplinters uit mijn man trekken, bleekselderijen persen, wasmachine leeghalen, ademen, in één en hetzelfde tempo doorademen.
De witte rook van de sigaretten van de buurvrouwen kringelt omhoog voor mijn venster. Kringel de kringel. De glazen fonkelen in het zonlicht. Fonkel de fonkel. Ik bewater mijn amaryllis. Niet te veel, anders zou ze verdrinken.
‘Doe nou niet zo fucking ongeloofwaardig!’ roept buiten een fee.