Bert Kops, die sinds mensenheugenis zijn sportschool aan de Weesperzijde heeft, is een geboren worstelaar die tegenwoordig veel vechtsporters traint. Bert Kops senior was deelnemer aan de Olympische Spelen van München (1972) maar weigerde te worstelen na een brute aanslag op Israëlische atleten. Junior, eveneens veelvoudig worstelkampioen, zit aan zijn barretje bij Sportcentrum Kops, waar menigeen driftig knikt of meepraat terwijl de levende legende vertelt. Hij heeft staalkabels in zijn armen en een torso van beton.
Waar begon het worstelen voor jou?
“Van jongs af natuurlijk. M’n vader was de beste worstelaar ooit, zeggen ze. Hij won altijd dus ik wou ook de sterkste zijn, andere gasten optillen en neergooien. Grote sterke mannen, massagegeur, prachtig. Worstelen is geen gemene sport maar wel zwaar, zoals turnen. Ik heb het als kleine jongen geleerd; een partijtje worstelen is voor mij als een blokkie om lopen.”
Aan vechtsporten kleven risico’s. Wat is jouw visie daarop?
“Ik ben vechtsportfan in hart en nieren. Aan ons de taak om sporters zó te trainen dat ze zo min mogelijk schade oplopen. Gegard Mousasi traint hier en is de beste freefighter ter wereld omdat hij zijn schade beperkt. Maar het blijft vechtsport, de kooi is een jungle. Dat zijn de risico’s van het vak, dat weet je. Soms lijkt het heftiger dan het is; per partij vallen er maar enkele écht rake klappen.”
Had je wel eens ergens spijt van?
“Ooit gebruikte ik de alligator worsteltechniek, had ik die gozer helemaal ingeklemd. Ik sloofde me effe uit voor het publiek maar toen lag-ie helemaal bewusteloos en dacht ik: jezus, dat had niet gehoeven. Maar het is schitterend als twee mannen hun krachten meten, kijken wie de beste techniek heeft, wie het sterkst is. Misschien macho, maar ik vind het prachtig, de gladiatoren deden het al.”
Worstel je zelf nog?
“Ik ben 57, hoef niets te bewijzen. Ik moet zuinig zijn op mijn lichaam, heb versleten knieën. Alleen als ze me gek maken, laat ik even zien wie de sterkste is. Don’t poke the lion. Iedereen heeft respect of zelfs op een grappige manier angst voor me, daar geniet ik van. Als ik alleen al een schijnbeweging maak, stuiven ze opzij.”
Toch ben je een lieve man, schijnt.
“Toevallig ben ik ergens goed in, maar ik respecteer iedereen en help waar het kan. Kees is mijn gappie, hij is al dertig jaar blind. Die haal ik drie keer per week op, zit de hele dag in het donker op me te wachten. Hij komt trainen en daarna lekker een biertje drinken. Als ik ergens mee zit, brengt Kees me tot rust. Zo was er een andere jongen in een rolstoel, die hielp ik vroeger naar de hoeren gaan. Ja, ik heb veel gevoel voor mensen die het moeilijker hebben.”
Foto: Bert met een van zijn goeie gabbers Hugo Broers, die vaak komt buurten, op de Weesperzijde, voor het beroemde Sportcentrum Kops. “Ik ben vechtsportfan in hart en nieren.”