De staat die aanwezig is tot in de haarvaten van de samenleving wordt gezien als hét wapen tegen terrorisme. Maar was een terugtredende overheid niet het devies van de afgelopen jaren?
Hier in Amsterdam-Oost zijn wijken – de Indische, Transvaal- en Dapperbuurt – waar grote immigrantengemeenschappen wonen in vaak (nog) slechte sociale woningbouw. Waar de werkloosheid- en criminaliteitscijfers hoger zijn dan gemiddeld in de stad, en zeker hoger dan gemiddeld in Nederland. Waar, ondanks de verbeteringen en investeringen, bij tijd en wijle geronseld wordt voor de strijd in Syrië. De buurt “ten ninety five, waar je met AK’s gepopt kan worden”, zoals een buurtbewoner na een schietpartij vlak bij de Praxis zei tegen AT5.
Maar een banlieue, zoals in Parijs of in Brussel? Nee, dat kennen we hier niet.
De avond na de aanslagen in Parijs zit terrorismedeskundige Beatrice de Graaf bij Jeroen Pauw aan tafel om uit te leggen waarom Nederlandse buitenwijken niet vergelijkbaar zijn met buitenwijken in Parijs. In de Nederlandse wijken is de staat volop aanwezig, middels buurtregisseurs en wijkagenten. Community policing noemt De Graaf het. Bespot vanwege het softe karakter, maar heel effectief.
“Wat veiligheidsmensen nodig hebben, is informatie. Je moet weten wie de mensen zijn, wie hun broertjes en zusjes zijn, wat hun strafblad is. Hoe kom je aan informatie? Terrorisme en deradicalisering bestrijd je aan de basis: door mensen te kennen. Dus lokaal moet je beschikken over netwerken. Dan heb ik het over wijkwerkers, ambtenaren, politiemensen. Mensen die dag in, dag uit met die mensen praten, horen wat er gaande is. Zo zijn aanslagen het meest verijdeld. In die grote banlieue heb je geen enkel contact, er is geen enkele dialoog. Dan krijg je ook niet die broodnodige informatie.”
Burgemeester Eberhard van der Laan, die ook aan tafel zit, vult aan: “Heel veel jongens in Nieuw-West zien de politie niet als vijand, omdat ze ’m dagelijks zien.”
Een lofzang op het Nederlandse beleid, op de staat die tot in de haarvaten van de samenleving vertegenwoordigd is.
Maar zowel bij de gemeente als bij de politie is er juist een beweging gaande van centralisering en van een terugtredende overheid. Het stadsdeel, ‘de ogen en oren’ van de wijk zoals ze zichzelf graag beschrijven, boet steeds verder aan invloed in ten gunste van de Stopera.
Ook gemeenteprojecten zoals Wij Amsterdammers, een van de deradicaliseringsprojecten die onder Job Cohen van de grond kwam na de moord op Theo van Gogh, zijn in de loop der jaren afgebouwd.
De politie laat een vergelijkbare beweging zien: afgelopen voorjaar sloot het bureau op het ’s-Gravesandeplein, en ook elders in Amsterdam sluiten bureaus de deuren. Van de 31 teams blijven er nog 17 ‘robuuste wijkteams’ over. Die zouden efficiënter moeten werken, maar in feite is het vooral een bezuinigingsmaatregel. Het merendeel van de leeggekomen bureaus in Amsterdam, onder andere het prachtige gebouw aan de Koninginneweg in Amsterdam-Zuid, wordt verkocht. Het geld dat verdiend wordt met het politievastgoed wordt verdeeld over minder rijke politiedistricten buiten de stad.
Maar het beleid gaat ten koste van de informatievoorziening. Door het sluiten van bureaus creëer je meer afstand tussen burger en politie, zegt criminoloog Jasper van der Kemp, universitair docent aan de Vrije Universiteit en inwoner van de Transvaalbuurt. “Je verkleint de mogelijkheid dat burgers zelf dingen melden.” Terwijl dat juist essentieel is voor de opsporing en signalering. “Wijkagenten zien zelf niet zozeer heel veel, maar ze krijgen veel informatie van bewoners. Daardoor weten juist zij goed wat er gaande is en kunnen ze vroeg verandering zien,” aldus Van der Kemp.
Inmiddels gaan er in de Tweede Kamer stemmen op om toch extra budget voor de politie vrij te maken, om de kans op een reeks aanslagen zoals in Parijs verder terug te dringen. Maar of dit ook betekent dat men af wil van het beleid dat in de afgelopen jaren de afstand tussen burger en politie heeft vergroot? Van der Kemp: “Voorlopig lijkt het daar niet op.”