Vasile woont aan de rand van de stad. In een caravan, een Roller Palace Deluxe met een barst in het raam. Daarom was hij goedkoop, zegt Vasile. Over de barst heeft hij bruin tape geplakt dat begint los te laten.
De zomer was best aardig, maar nu komt de herfst en straks de winter. Dat baart Vasile zorgen, al hebben zijn ouders hem verzekerd dat er een kachel komt. De caravan van zijn ouders staat haaks op die van hem. Daartussen hebben ze een houten hekje geplaatst en een houten bankje, zodat de plek die ze bezetten op een erf lijkt. Vasile heeft een hond en een konijn. Een wc is er niet en één keer in de week gaat Vasile douchen bij zijn zus, die een appartement bewoont in de stad. Zodra hij een werkvergunning krijgt, komt ook voor hem een appartement in zicht. De baas van zijn vader heeft gezegd dat hij papieren gaat regelen.
Als het allemaal mislukt, gaat Vasile terug naar Roemenië. Maar tot dusver is het leven beter hier dan daar. De Roma leven in Roemenië in een put van armoede; het antiziganisme is er doodnormaal. Dus doen ze wat zigeuners doen: ze trekken naar een beter land, en zoeken daar een plek.
Aan de rand van de stad wonen meer zigeuners. Ze hebben hun kamp opgeslagen tussen de fabrieken en het lawaai van het havengebied. Langs de weg staan eerst, schots en scheef, de luxe caravans van de Petalo-clan. Hun was hangt aan lange lijnen. Hun kinderen zitten op de grond. Ze hebben mooie, donkere gezichten. De Petalo’s stammen af van Koos ‘Koko’ Petalo, die vijftien jaar geleden overleed maar nog steeds de belichaming vormt voor het woord zigeuner en alles wat ermee samenhangt. In het kamp van de Petalo’s heerst een sfeer van achterdocht. Als je maar niks opschrijft in de krant, zeggen ze. Daar houden we niet van. Ze zeggen ook: wij zijn Nederlanders. Wij zijn geen kippendieven. Een mens is een mens, met slechte mensen hebben wij niks te maken. Als jij koffie bij ons wilt drinken, zeggen ze, dan kan dat gewoon.
Uit een van de caravans komen twee vrouwen. Ze vragen of ik hen met de auto naar een snackbar wil brengen. Ze stappen in en we halen sigaretten bij de snackbar, eveneens gelegen in het niemandsland van fabrieken en lawaai. De vrouwen vertellen dat het lastig leven is, in een caravan, op een industrieterrein. Ik vraag of ik bij hen koffie mag komen drinken, maar dat willen ze niet. Een grote man zegt: nu is het genoeg hè. Weetjewel.
Vasile woont nog geen honderd meter verderop, maar heeft nog nooit met de Petalo’s gesproken. Ze vinden elkaar een ander slag. Soms rijdt er een politiewagen voorbij, zegt Vasile. Ze kijken, maar ze doen niks. Stellen ook geen vragen. Het is geen officieel zigeunerkamp. Ze zijn er gewoon gaan staan.
Ik bel de gemeente om te vragen hoe dat zit, met Vasile en met de Petalo’s. Drie dagen later en drie persvoorlichters verder krijg ik het volgende te horen: de grond waarop de zigeuners hun kamp hebben ingericht, is niet van de gemeente. We weten dat ze er zitten, zegt de persvoorlichter, maar we kunnen er niets mee doen.
In de Vinex-wijk waar ik woon liggen hele stukken bouwgrond braak, soms al jarenlang. Overwoekerd met onkruid wachten ze op een projectontwikkelaar. Het is geen gemeentegrond, dus de gemeente kan er niets mee doen. Maar als Vasile daar zijn caravan had neergezet, had de gemeente hem meteen dezelfde dag verwijderd.