Nu woon ik dus al 23 jaar in Oost. Dat wil zeggen: de Oosterparkbuurt. De tijd vliegt, maar ik niet. Het is me soms te moede als de hulpeloze hoofdpersoon in de hit Hotel California van de Eagles. Such a lovely place, zeker! De Amstel, het Oosterpark, het Volkshotel, de stad vlakbij, enzovoorts. Maar: You can check out any time you like, but you can never leave. Ontsnappen kun je niet, al rijzen de huizenprijzen de pan uit. Al heb ik in de loop der jaren heel wat mensen zien ontkomen. Naar Noord, naar Hilversum, naar Ierland zelfs. Hoe hebben ze dat voor elkaar gekregen? Hebben ze wel uitgecheckt? Nooit meer iets van gehoord, uitzonderingen daargelaten. Soms worden de gesmoorde kreten van hen die naar IJburg zijn gevlucht, door een gure wind hierheen gevoerd.
Oost heeft als bijzonderheid dat je zelf niet hoeft te veranderen, dat doet de omgeving wel. Het is alsof ik me in het roerloze hart van een orkaan bevind, nee, het roerloze hart van een wervelstorm bén. Alles is ‘in beweging’ hier. Behalve de oude duivenmelker die de gasflessen rondbrengt en mijn overburen, die hier ook al decennia wonen met hun oude hondjes en me vorig jaar voor het eerst verrasten met een kerstkaart.
Dat was wel anders toen ik arriveerde in de Blasiusstraat, ergens aan het eind van de vorige eeuw. Het was hier een morsdode boel, ondanks verwoede pogingen van enkele pioniers die een comité hadden gevormd onder de toen nog hilarische vlag ‘Bruisend Oost’. Met tal van ludieke activiteiten probeerden we – want ik werd ook lid – de zieltogende Oosterparkbuurt tot leven te wekken. Niets bewoog. Een bakfiets was er toen nog om melkflessen of huisraad mee te transporteren. En toch was het hier achteraf gezien eigenlijk best opwindend, onder die reutelend saaie oppervlakte.
Je had de Sleep-in, een low-budgethotel met stinkende slaapzalen en een ‘swingende’ dansgelegenheid zonder deurbeleid. En het Beukenplein, een beetje ranzig en crimineel, waar dealers hun vaste hang-out hadden, gadegeslagen door de Aziatisch glimlachende poelier en de mopperende Volendamse visboer. Daarna werden krantengebouwen broedplaatsen en restaurants en ontstond de Knowledge Mile met al die onderwijsinstellingen, en dus met studenten, creatieven en hippe winkels (exit kaas- en visboer) en hipsters, en met verbazing zagen de buren, de gasflessenman en ik dat we ineens in het oog van de storm woonden. Nu kunnen we dus nooit meer weg, we zitten al in het kosmopolitische centrum van de wereld.
Column, door Fabian Takx