Nieuws

Henk van Driest, DVVA-icoon sinds 1946: ‘Toen was de sfeer minder grimmig’

Voetbalclub DVVA (1931) telt even veel lentes als Henk van Driest, zijn oudste lid. In de bestuurskamer haal ik herinneringen met hem op. Een hoopje Derbystar-ballen, plastic drinkbekertjes en een groot DVVA-logo sieren het decor. Voordat hij losbarst vraagt hij een bekende zijn horloge gelijk te zetten, terwijl hij een mop vertelt aan een ander. Van Driest is in zijn element.

Wanneer kwam u met DVVA in aanraking?
“In september 1946, ik was vijftien. Ik was zo goed dat ik meteen in junioren 1 kwam. Mijn eerste wedstrijd werd een bittere teleurstelling. Er waren destijds weinig fietsen en er was een schreeuwend gebrek aan openbaar vervoer. Ik moest hierheen lopen vanuit de Vechtstraat in de Rivierenbuurt en kwam te laat. Daarom mocht ik niet meedoen van de trainer. Dat is een les die ik nooit ben vergeten. Ik verheugde me zó op die leren bal! Ik leerde voetballen op het Museumplein. Daar speelden we met gebruikte tennisballen of ballen gemaakt van papier of touw.”

Wat staat u nog bij uit die begintijd?
“Er was overal te weinig van, zo hadden we geen echte tenues. Al had je maar een geel shirtje van een tante, alles was welkom. We hadden leren noppen die met spijkers in de schoenzolen waren geslagen. DVVA was toen streng gereformeerd; er liepen beschaafde, nette kerels. Op zondag werd niet gespeeld. Vergaderingen werden geopend en gesloten met gebed. Maar er werd wel eens gevloekt in het veld hoor. Toch was de sfeer minder grimmig, ongemerkt en zoetjes aan is die harder geworden. De kans op een blessure was niet groot, scheidsrechters hadden meer gezag. Als speler heb ik weinig narigheid meegemaakt.”

Welke rol speelt DVVA in uw leven?
“Ik koester de club, ben eraan verknocht. Aan de mensen, de herinneringen. Ik heb het gevoel gehad me verdienstelijk te kunnen maken. Ik heb zo veel gedaan wat voldoening gaf. Tientallen jaren gevoetbald, op mijn negentiende secretaris geworden, gedurende twee periodes voorzitter geweest, zo’n twintig jaar elftalleider, eindeloos bestuursdiensten gedraaid en wedstrijdformulieren ingevuld, altijd met liefde en plezier. Intussen heb ik problemen met lopen, zien en horen. Desondanks heb ik afgelopen seizoen bijna alle thuiswedstrijden van het eerste gezien. Dan zetten ze naast het veld een stoeltje voor me neer. Af en toe roep ik: ‘Kom op Geelzwarte Leeuwen, laat ons juichen!’ Ik heb er ook eentje voor de dames: ‘Geelzwarte Leeuwinnen, laat ons winnen of ik ga weer naar binnen!’ ‘Rustig aan’, zeggen ze wel eens. ‘Niks rustig aan’, zeg ik dan grappend. Ja, dan amuseer ik me. Soms schrijf ik nog vrijblijvend commentaren voor de website. Ik heb geen computer, dus dat doe ik met pen. Een dame die hier ook lid is typt het voor me over.”