De bermen en parken stonden deze herfst weer vol met paddenstoelen. In Oost zoekt de Brug met paddenstoelenexpert Rob Chrispijn naar de laatste exemplaren van dit jaar.
Bij de ingang van het Oosterpark hebben we afgesproken met Rob Chrispijn, voorzitter van de Nederlandse Mycologische Vereniging en schrijver van het boek Champignons in de Jordaan. Hij deed vijf jaar lang onderzoek naar paddenstoelen in Amsterdam en vond 1100 verschillende soorten.
Als we het park in lopen kleurt de vroege ochtendzon de herfstblaadjes goudgeel en roestbruin. We stappen van het pad af en lopen om een grote boom heen. “Raar genoeg heb ik bij deze beuk nooit een paddenstoel gezien, terwijl beuken normaal gesproken juist bomen zijn waar paddenstoelen bij leven.”
Suikerkorrels
Verderop knielt Chrispijn bij de stam van een grote hemelboom. “Kijk, hier heb ik een paar kleine mycena,” wuift hij. Drie piepkleine paddenstoeltjes met klokvormige hoedjes steken uit de stam. “Dit is de suikermycena,” zegt hij over een wittige paddenstoel. “Als je die onder een loep bekijkt, lijkt het alsof er suikerkorreltjes op de hoed liggen. En dit is een helmmycena,” wijst hij. “Maar deze verkeert in slechte staat.”
Chrispijn buigt het steeltje en laat de lamellen zien. “Op één zo”n lamel zitten allemaal kleine uitstulpinkjes waarop sporen gevormd worden. De hoeveelheid is krankzinnig: alleen al op dit kleine, simpele paddenstoeltje zitten honderdduizenden sporen,” vertelt de mycoloog. “De lamellen zorgen ervoor dat de paddenstoel vele malen meer oppervlakte heeft om sporen te maken dan wanneer hij glad zou zijn.” Sporen zijn heel kleine zaadjes. “Je ziet ze niet, maar ze zijn overal. We ademen ze nu ook in.”
Groene knolamaniet
Als voorzitter van de Nederlandse Mycologische Vereniging is Chrispijn geen voorstander van het massaal plukken van paddenstoelen. “Maar af en toe wat meenemen mag best. Als je ten minste iets laat staan voor een ander.” Chrispijn eet zelf ook soms paddenstoelen die hij vindt. “Een paar weken geleden heb ik eekhoorntjesbrood mee naar huis genomen; mijn favoriete paddenstoel. Die droog ik en eet ik komende winter op.”
In Amsterdam zijn genoeg eetbare paddenstoelen te vinden. Champignons staan vrijwel overal. Maar eetbare soorten plukken is alleen weggelegd voor de kenner. Want wie in plaats van een champignon de groene knolamaniet eet, heeft zijn laatste maaltijd genuttigd.
Over de top
De kleuren en de vormen van de paddenstoelen fascineren Chrispijn. “De vliegenzwam, rood met witte stippen: mooier kan niet! Als een Italiaanse ontwerper dat gemaakt had, zou je denken: een béétje over de top. Of de kleuren van de kopergroenzwam, die zijn blauwgroen: wáánzinnig! En dan de vormen, de kluifjeszwam bijvoorbeeld: die hebben rare, gegroefde stelen met bovenop een soort flappen.”
We fietsen naar het Galileïplantsoen, een goede plek voor paddenstoelen volgens Chrispijn. Al snel stuiten we op een krulzoom, een glimmerinktzwam, een gordijnzwam, een satijnvezelkop en een tweekleurige vaalhoed. Dan komen we er een tegen die Chrispijn niet kent. Die gaat mee naar huis. “Om nauwkeurig te determineren.” Het blijkt het gestippeld taaisteeltje, een paddenstoel die niet eerder in Amsterdam gevonden is en zeer zeldzaam is in Nederland.
Door Kirsten Dorrestijn
Lees ook:
Hulp voor de vogels (12-11-2012)