Ezel

Ik ben op vakantie geweest met een ezel. Dat leek me om verschillende redenen verstandig. Ik ben een vader die een hekel heeft aan lamlendigheid, en de vakantie vooral ziet als een periode om buitenschoolse activiteiten te ondernemen. Een trektocht door de hoge bergen maken bijvoorbeeld, of tien belangrijke kerken en musea bezoeken op één dag.

Na aanvankelijke tegenstand, is mijn ervaring, vindt ook het gezin dit uiteindelijk nuttig en prettig. Dat is een kwestie van de leiding nemen. Vakantie is er niet voor de rust; het is de voortzetting van het dagelijks leven met andere middelen.

Voor dit jaar had ik een trektocht door de Franse Alpen in gedachten. Met een ezel. Een ezel zou de kinderen afleiden van het zweet en de blaren en de stijgingspercentages die nu eenmaal bij het bergwandelen horen. Huppelend zouden ze het schitterende Alpenlandschap ontdekken, achter de ezel aan of soms er bovenop, hun vader dankend voor een geweldige, vormende vakantie. Ik stelde mij een Von Trapp-achtige kinderslinger voor, die ik onderweg zou wijzen op de flora en fauna en op de eenvoud van het wifiloze bergleven – daar zouden ze als stadskinderen nog van opkijken.

De iPad bleef thuis. Dit was geen vakantie, dit was een reis met pedagogische meerwaarde.

Zo trok ik de Franse Alpen in met drie kinderen en een ezel, die ik huurde bij een ezelman. In de handleiding die ik bij het beest kreeg, stond dat je een ezel moet vergelijken met een kind van vijf. Dit schrok mij niet af, hoewel ik vanaf dat moment feitelijk met vier kinderen zat opgescheept.

Het was aan mij, de vader, de leiding te nemen, vertelde de ezelman tijdens een korte technische introductie. Als de ezel stokte onderweg, moest ik hem op zijn billen slaan – niet te zacht! – en met een ferme basstem in beweging zetten. Of ik Frans tegen hem sprak, Nederlands of Esperanto maakte niet uit – zolang de toon maar directief was.

Ik gaf hem een tik op de billen – welnee! zei de ezelman, dat is veel te zacht. En hij deed het voor. Hij keek me vervolgens ernstig aan: als ik verzaakte, vertelde hij, zou de ezel op allerlei momenten langs het pad blijven stilstaan, mij en mijn gezin tot wanhoop drijvend.

Ik zou niet verzaken.

Ik vond het een leuke ezel.

Zijn naam was Cachou, in Frankrijk een bekend merk hoestpastilles. Het was een langharige, hier en daar vervilt, die al veel vaker met jonge onervaren gezinnen de bergen was overgetrokken. Hij kende de weg. Als ik op een splitsing met de stafkaart in de weer was, wees Cachou al met een eenvoudige hoofdbeweging naar rechts.

Aan een houten hekwerk op zijn rug hingen twee ezeltassen voor de bagage – een ezel kan met gemak veertig kilo torsen – maar uit respect voor het dier besloot ik het grootste deel in mijn eigen rugzak te stoppen. Dit zou mijn kinderen iets leren over de relatie tussen mens en dier. Een ezel, wilde ik hen bijbrengen, is meer dan een gebruiksvoorwerp. Om die reden besloot ik ook het advies van de ezelman in de wind te slaan, en te bewijzen dat een ezel anti-autoritair te leiden is.

Dat begreep Cachou.

Dat begreep hij heel goed.

Elke keer dat hij langs het bergpad bleef staan, zich verbazend over de man die ‘Kom op nou, Cachou’, zei, of: ‘Het is niet ver meer, Cachou’, of: ‘Laten we verder gaan, Cachou’, of: ‘Nu vind ik het echt niet leuk meer hoor, Cachou’, trok hij zijn hoofd scheef, keek me aan met bolle ogen en ging verder met het kauwen van gras.
Pas als mijn dochter hem een beuk gaf, het geluid kaatsend tussen de rotsen, kwam hij in beweging.

Pappa, zei mijn dochter. Neem nou eens gewoon de leiding.