Rond Kerst al gaat bij ons het kriebelen. Wordt de langetermijnverwachting van de weerstations gespeld en zappen we twee keer per dag naar pagina 704 van teletekst. Ik heb het over schaatskoorts. Een ernstige, maar niet gevaarlijke aandoening.
Het woord vorst hoeft maar een keer te vallen of we halen de schaatsen naar beneden, slijpen de ijzers en drentelen om de haverklap naar de buitenthermometer teneinde het kwik onder de nulgraden-grens te commanderen. Van de zenuwen vallen we pas tegen de morgen in slaap.
Onbegrijpelijk. Net wat je zegt. Zelfs als het water nog veel te warm is en de vorst die naam nauwelijks mag hebben, staan wij al over de vaarten gebogen om het ijs dik te kijken.
Maar dan komt de sneeuw. Vervelende stoorzender voor alles en iedereen. Het land staat stil en op IJburg staakt tram 26. Op naar de bus? Valt te proberen, maar helpt niet. Ook die is in een wak gereden.
De reacties zijn voorspelbaar. Zodra de publieke diensten bezwijken onder de eerste sneeuwvlokken, begint het Grote Klagen. Gelukkig is daar de plaatselijke Albert Heijn. Niet altijd een toonbeeld van intens nabuurschap, maar dit keer de barmhartige Samaritaan door de op de bushalte kleumende reizigers een bakkie troost aan te bieden.
Ondertussen blijft de koorts. Ook als ijsmeesters door het ijs zakken en de weerstations dooi voorspellen. Dus gaan we vanmiddag we schaatsen. Op een klein plasje bij het park. Tweehonderd meter heen en tweehonderd meter terug.
De schaatskoorts blijft. Tot de laatste ijsschots is gesmolten.