Mijn vorige column heette Bloedsporen. Misschien heb ik het over mezelf afgeroepen, maar niet lang na het schrijven ervan zag ik mezelf terug op Facebook. Inderdaad behoorlijk bebloed en anderszins gebutst. Het kwam door een fietsongeluk, niet veroorzaakt door een van die door mij gewraakte scooters, maar door klunzig sturen van mezelf.
De foto op het web was een geste van De Man. Want, zo zei hij, nu weet tenminste iedereen van je ongeluk en hoef je die jaap boven je oog op straat niet uit te leggen. De meeste vrouwen in onze omgeving spraken er schande van. Haal weg die foto, zeiden ze. En: ‘Dat kun je niet maken.’ Maar De Man was onvermurwbaar.
Ik was er zelf niet zo stellig over. Alsof het allemaal niet over mij ging. De klap op mijn hoofd moet een harde zijn geweest.
Bovendien klopte het. Hoewel ik geen toestemming gaf voor publicatie van de foto op mijn virtuele prikbord, kreeg hij op die van hem een recordaantal reacties. En hoefde ik op straat inderdaad niks uit te leggen.
In Real Life (IRL) kreeg ik trouwens ook reacties. Kaartjes en bloemen en zo. Dat bestaat nog steeds.
‘Ik weet het niet hoor, met dat Facebook,’ deelde een vriendin met mij haar twijfel, toen ik goed en wel weer op de been was. ‘Je moet de hele tijd alles van iedereen ‘liken’, anders gaan ze twijfelen aan je goede bedoelingen IRL.’ Ik knikte.
Het klopt. Virtueel bevriend zijn valt niet altijd mee.