Pet-weer

Ze hield van de herfst. Het afscheid nemen van de zomer, dat kostte haar weinig moeite. Geen twijfel meer of haar blote benen wel konden… Ze liep met Frank door het Oosterpark waar bruine blaadjes al tussen het groen door staken. Hij was net klaar met een koper, anders gezegd, hij had een halfuur voor een huis gestaan, maar zijn koper kwam niet opdagen en nu wilde hij koffie. Ze gingen aan de lange tafel in het midden van het café zitten. Er lagen zoveel kranten dat het gek zou zijn er niet één te lezen.
Naast hen veegde een man twee zittingen van de stoelen schoon. Ze zeiden niets, maar omdat ze wel keken verklaarde de man dat het wel moest tegenwoordig. ‘Je wilt niet weten hoe mensen zich in andermans huis gedragen.’ Ze probeerde zich voor te stellen waar de man op doelde. Wat deden anderen dan precies op een caféstoel, iets wat je niet wilde weten… De man had krullend achterover gekamd haar.
Ze bestelden een cappuccino en ze probeerde het koekje dat erbij zat zonder te kruimelen op te eten. Frank keek naar haar, trok zijn wenkbrauwen hoog op. Hij probeerde haar iets duidelijk te maken, maar ze had geen idee. Toen zag ze dat ze modder uit het park aan haar schoenen had. Ze keek of de man het misschien ook had gezien. Er liep een spoor van haar tafel naar de deur.
Nee, de man roerde nogal opvallend in zijn koffie, dronk zijn koffie snel op en maakte alweer aanstalten om te gaan. Hij zette een pet op.
‘Waarom dragen mannen eigenlijk petten?’ Ze vroeg het fluisterend aan Frank. Frank, die vindt dat hij in principe altijd overal een antwoord op moet hebben, begon met nadenken. Ondertussen stond de man op. Zichtbaar om zich heen kijkend, om te zie wie er naar hem keek. Zijn stoel schoof hij strak terug tegen de tafel. Toen stak hij zijn hand op. Een beetje als een verkeersregelaar. Hij zei niemand in het bijzonder gedag.
‘Nou? En waarom nou die pet?’
‘Goeie vraag.’ Hij legde geld naast hun lege kopjes. ‘Het regent blaadjes, kijk.’
‘Je weet het niet hè!?’ Ze stonden buiten, haar jas was te dun.
‘Jawel.’
‘Ja?’
‘Als je vroeger een pet op had betekende het volgens mij dat je arm was.’ Ze liepen gearmd het park weer in. ‘Misschien is het wel een vorm van bescheidenheid…’
‘Ik vond die man niet bescheiden.’ Ze viel stil toen ze langs ‘De Schreeuw’ liepen. … ‘Maar heb jij weleens een man met een goede pet gezien. Ik bedoel een pet die ook echt stond?’
‘Nee.’
‘Dat bedoel ik.’