Twee jaar geleden besloot dochter C. dat ze geen vlees meer wilde eten. Was ze eerst een echte carnivoor, nu moesten we onze weg gaan zoeken in het schap met vleesvervangers. Dat is overigens een gek schap, want als je dan toch geen vlees meer eet, waarom ga je dan dingen eten die daar zo veel mogelijk op lijken? Vegetarische hamburgers, vegetarische gehaktballen, vegetarische filet americain, het is allemaal een beetje raar.
Raar, maar zonder vlees is natuurlijk wel OK. Haar besluit sierde onze dochter; we vonden het wel getuigen van een eigen persoonlijkheid, toch één van onze opvoedingsdoelen. Geen of minder vlees is natuurlijk ook een bescheiden bijdrage aan een beter milieu. Vleesproductie is een hoop gedoe. Het kost een hoop graan en groen om een vrij kleine hoeveelheid vlees te produceren. Er komt veel CO2 bij vrij. En in veel gevallen zorgt vleesproductie voor een boel dierenleed.
We brachten de keren dat we vlees aten dus terug tot twee of drie keer in de week. Voor dochter C. was er dan een vegetarisch worstje of filetje. Het beviel uitstekend. Vegetarisch is niet alleen maar zemelen en linzen; we aten de lekkerste dingen. Zonder al te veel moeite leverden we onze bescheiden bijdrage aan dat betere milieu. Dochter C. bleek de verleiding van ossenworst en kip met knoflook uiteindelijk niet te kunnen weerstaan. Rond de herfstvakantie was het definitief gedaan met vegetarisch zijn. Maar het gezin houdt vol: we eten nog steeds drie tot vier dagen vleesloos. En we vinden het nog steeds lekker.