Oorlogskind

Op een miezerwinderige vrijdagavond vind ik mezelf terug op het buitenterras van café Elsa’s aan de Middenweg. Mijn kruin wordt opgewarmd door zo’n hangend verwarmingsding. Mijn ijsvoeten niet. Ik ben in een intensief gesprek verwikkeld als een ruim gepensioneerde dame naast ons aanschuift. Ze steekt een goedkoop kankerstaafje op en staart waakzaam richting Park Frankendael. Dan begint ze spontaan te praten. Kolere, wat klinkt ze prachtig Amsterdams.

“Hee! Wat is dat voor gek met een schijnwerper aan de overkant! Kijk dan!” Ik kijk. Ik zie slechts bomen, in avondduister gehuld.

“Kijk dan man!” verheft ze haar overslaande stem. Nu zie ik een donkere gestalte weglopen.

“Had ie een schijnwerper? Ik zie alleen een gozer lopen,” zeg ik.

“De wereld wordt almaar gekker. Wat mot zo’n man daar? Ik vertrouw niemand meer!” foetert ze. Ze neemt een diepe hijs. Ik ben minder wantrouwend.

“Ja, weet ik veel. Misschien is het een vogelkijker die graag spechten zoekt met een zaklamp,” is mijn onzinnige suggestie.

“Het is verschrikkelijk. Het is overal, we zijn nergens meer veilig. Echt, het komt deze kant op. Ken je donder op zeggen. Helemaal met deze belachelijk zwakke regering. We hebben oorlog met IS, zegt die slapjanus van een Rutte. Zijn we lekker mee. Verschuil je maar lekker in je flatje Mark!” Al zijn haar oogleden de zeventig gepasseerd, ze zijn opgedirkt met oorlogskleuren.

“Mot je horen, ik ben een oorlogskind, maar niemand nu heeft oorlog meegemaakt. Ze zijn zwak, kunnen het niet aan. Ik vrees voor mijn kinderen en kleinkinderen. Mijn kleinzoon wil nog vader worden ook.” Ze beschouwt de boze wereld vanachter grote ronde brillenglazen.

“Gaat u maar rustig slapen, gaan ze vanavond op de radio zeggen! Dan weet je het wel!” Onder mijn verrassend hippe sweater draag ik een melig T-shirt met de tekst ‘Ik heb het ook niet makkelijk’. Dit T-shirt voelt wat ongepast met een oorlogskind naast me.