Woensdagavond tien over zes, spitsuur bij Hema in de Linnaeusstraat. De opstopping bij de kassa is fiks, maar alle wachtenden staren geduldig. Vooraan staat een bijzondere mevrouw. Ik zie de achterkant van haar vale jas. Haar slobberbroek is links iets opgetrokken boven haar schoen, waardoor een stukje wit onderbeen zichtbaar is. Voor een mooi contrast is de rechter broekspijp afgezakt tot onder de schoenzool.
“Is dit leuk voor een baby, mevrouw?” vraagt ze met luide, lijzige stem aan de caissière.
“Ja hoor, handig babyflesje. Daar kan de baby uit drinken mevrouw,” antwoordt de caissière beleefd.
“Maar waar moet ze dan uit drinken?”
“Hier. Hier zit het gaatje.”
“O ja, maar hoe weet het kind dat dan?” De stem praat steeds iets langzamer. De caissière kijkt nog even vriendelijk als twintig seconden geleden.
“Als u het in het mondje doet gaat het vanzelf.”
“O. Wat kost dit flesje?”
“Twee euro mevrouw.” Deze caissière is nauwelijks oud genoeg om zelfstandig sigaretten te scoren, maar heeft de opleiding ‘geduld met oeverloos ouwehoerende klanten’ cum laude afgerond. Of haar genen bulken van het geduld, dat kan ook.
“Wat moet ik betalen?”
“Drie vijfenzeventig mevrouw.”
“O. Maar ik weet niet of ik alles wil uitgeven hoor, dat mag niet van mijn begeleiders. Hoeveel heb ik?” Ze klinkt bezorgd. Bij de overige klanten geen paniek; een tweede kassa is geopend.
“Even tellen mevrouw. Dit is… twee euro vijfenzestig.” Als ik gezinloos was, trouwde ik deze caissière. Wat een lieverd.
“Is dat genoeg?”
“Nee, dat is nog niet genoeg.” Ze glimlacht onverstoorbaar; dit meisje verdient een nobelprijs. Serieus.
“O. Maar ik weet niet of ik dit voor zo’n baby wil kopen hoor. Wat kost het flesje?”
“Twee euro.”
“O. Moeilijk hoor. Wat moet ik doen? U hebt toch geen last van mij hè?”
“Nee hoor mevrouw, maar binnenkort moet ik andere klanten helpen.” Eindelijk slaakt ze een subtiele zucht.
“Oké. Maar hoe weet de baby nou hoe die moet drinken?” Ik ben aan de beurt, merk ik ineens.