Aan de Wembleylaan, op een steenworp van de nieuwe muurschildering van Johan Cruijff, ligt een gemoedelijke sportvereniging verscholen. VVGA (Vereniging Voor Gemeente Ambtenaren) bestaat sinds 1913. Er wordt getennist, gevoetbald en zelfs gebridged. Midden in de woonwijk, idyllisch voor voetbalfetisjisten, ligt een grasveld waarop de voetballers van het 45-plus elftal hun kunsten vertonen. Hoewel leeftijd slechts een getal is, ben ik benieuwd waarom zij ondanks een tanend gestel wekelijks op dat veld gaan staan. Aldus spreek ik Tim Wolring, een 56-jarige doelman met Rijnmonds accent. Ondanks zijn haarloze schedel oogt de oud-marinier tamelijk afgetraind. Wolring keepte decennialang bij RAP en sinds zo’n tien jaar bij VVGA.
Er wordt flink getennist hier. Is voetbal het stiefkindje?
“Ik denk het wel. Tennis is de hoofdmoot, maar er is een voetbalveld en de faciliteiten zijn goed. Er zijn wat voetballers die ook tennissen, maar verder leeft het perfect langs elkaar heen. Een voordeel: alleen tennissers hebben bardienst!”
Wat voor keeper ben je?
“In de jeugd was ik altijd Cudicini van AC Milan, omdat we allebei een zwarte trui hadden. Maar nu… gelukkig heeft niemand mijn stijl. Laat ik die maar onvoorspelbaar noemen…”
Hoe fanatiek zijn jullie?
“Onze gemiddelde leeftijd is rond de 54, de oudste is boven de zestig. Hoewel we onze kwaaltjes hebben, is iedereen aardig fit. We beseffen ondertussen dat we geen Champions League spelen, maar tijdens de wedstrijd zijn we fanatiek. Dat is ook nodig, anders raak je geen bal. Opvallend in onze leeftijdsklasse is dat we vaak zelf het spel stilleggen als de scheidsrechter een overtreding over het hoofd ziet.”
Ben je blessuregevoelig?
“Qua botbreuken wel. Dertig jaar terug een kaakbreuk, werd ik wakker in de VU. Ik zei toen: je kunt beter een been breken. Dus brak ik zes weken daarna mijn scheenbeen. Dat ging scheefgroeien en is toen met een soort decoupeerzaag weer gebroken en vastgezet. Sindsdien kan ik niet meer zo goed schieten. Ik heb ook kleinere botjes gebroken: hand, sleutelbeen, laatst wat vingers. Ooit bleef ik hangen aan zo’n metalen haakje bij het net. Alles lag open. Het leek een open beenbreuk, maar viel mee. De wond ging echter ontsteken en zat vol pus. In het ziekenhuis leek het alsof ze een reuzenpuist uitknepen, het spoot tegen het plafond. Die dokter had het niet meer.”
Waarom doe je dit?
“Dat vraag ik me ook al jaren af. Ik denk steeds: eind dit seizoen kap ik. Maar ik ben lekker actief bezig, zie m’n vrienden. Sommigen ken ik al 35 jaar, die zijn net zo gek als ik. Maar als ik zondagochtend om tien uur in de kop van Noord-Holland sta, denk ik wel: wat doe ik hier? Dan moet ik zowat ’s nachts opstaan. Mijn vrouw is er ondertussen aan gewend. Bij familiebezoek laat ik het soms afweten. Als teamsporter moet je er altijd zijn.”
Stop je na dit seizoen?
“Nee.”