Ze had tijd nodig om na te denken. Frank bleek een kwart of een achtste deel Russisch bloed te hebben. Op zijn scooter, met leren jack en helm, leek hij een behoorlijk postuur te hebben, maar zonder kleren bleef er niet zo veel van hem over. ‘Rus’ was wel het laatste waar je bij hem aan dacht. Russen zijn groot, sterk, vierkant. En bij Russen dacht zij toch vooral aan corruptie en extreem dikke winterjassen.
“Zal ik vanavond naast je komen zitten nadenken?” Hij gaf haar een kneepje in haar arm. Hij voelde waarschijnlijk dat ze hem ontglipte. “Ik heb helemaal niets met die tak van mijn familie, hoor.”
Ze deed net of ze geen idee had. “Waar heb je het over? Ik moet over mezelf nadenken? Heeft Wim je soms gebeld?”
“Wim staat hierbuiten. Hij speelt geen rol. Geen rol van betekenis.”
“En ik? Speel ik een rol?”
Het was een goede vraag. Hij kende zijn tekst. Hij deed wat je van hem mocht verwachten. Hij kwam op wanneer zij dat wilde en verdween in de coulissen als het tijd werd voor een pauze. Hij was eigenlijk een sterspeler. Af en toe deed hij iets onverwachts, wat voor een beetje spanning zorgde. Zoals nu. Hij knielde op de vieze stenen. Hij pakte haar hand. Hij vroeg niet of ze met hem wilde trouwen, nee, hij vroeg of ze bij hem wilde blijven.
Hoewel ze enorm twijfelde, maakte hij haar aan het huilen. Hij glunderde. Ze ging bij hem zitten, op een modderig stuk van de berm weliswaar, en keek hem aan. “Wat zie je toch in mij? Ik ben niet jong, ik ben nooit echt vrolijk en ook niet ongelooflijk knap. Ik heb alleen maar een huis dat ik straks niet meer betalen kan.”
In de verte klonken sirenes en niet veel later cirkelde er een traumahelikopter boven hun hoofd. Zij zaten nog steeds waar ze zaten. Er holden mensen hard voorbij. Ze riepen dat er een bouwvakker van een huis gevallen was. Eerst was het drie meter, nu al zeven.
“Oeps.”
Laten we thuis tegen elkaar aan gaan liggen, met een deken over onze hoofden. Dat dacht ze. Frank trok haar overeind en reikhalzend tuurden ze naar het karkas van steigers verderop in de straat. Het was gebeurd toen zij elkaar in de ogen keken. Ze hadden geen plof gehoord en ook geen gil, alleen die sirenes. Hij pakte haar hand en zij liet ’m. Ze liepen de andere kant uit.
De zon scheen. De herfst was nog mild. Boven op de brug bleven ze even staan. Er zwom een jonge zwaan voorbij. Nog even en hij was helemaal wit. Zo was het leven best mooi.
Frank werd gebeld en maakte zijn hand los uit de hare. Hij knipoogde terwijl hij onderhandelde over een opleveringsdatum. Hij articuleerde luid en duidelijk. De wegvliegende helikopter maakte zoveel herrie dat Frank uiteindelijk moest schreeuwen, maar hij gaf niet op.
Josine Marbus