Op 25 januari is gestart met het maken van een ‘gat’ in de Afsluitdijk, speciaal voor trekvissen. Deze opening moet ervoor zorgen dat vissen hun oude trekroutes kunnen herstellen.
Vroeger lag Amsterdam aan een binnenzee, de Zuiderzee. Na de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 werd het water van het IJsselmeer zoet, en hierdoor veranderde ook de vispopulatie. Trekvissen die tot dan toe van de zee naar het zoete water van de rivieren migreerden om daar te paaien of op te groeien, konden er plotseling niet meer langs.
In de 4 kilometer lange, kronkelende vismigratierivier die aan de kant van Friesland wordt aangelegd, kunnen trekvissen zoals paling en zalm straks langzaam wennen aan het zoete water. Erik Bruins Slot, waterbouwkundig eco-engineer en ontwerpleider planvorming bij de Provincie Fryslân en De Nieuwe Afsluitdijk (DNA): “Trekvissen zullen via het IJsselmeer de IJssel weten te vinden en dan via de Rijn stroomopwaarts richting Zwitserland zwemmen.” Vooral jonge palingen – glasalen genoemd – zullen er profijt van hebben. Een deel benut nu al bestaande intrekpunten om vanaf zee naar het zoete water te komen, bijvoorbeeld via het Noordzeekanaal, of de schutsluizen en de vispassage in de Afsluitdijk. Volwassen palingen die terug willen naar de Sargassozee kunnen door de coupure bovendien straks 24 uur per dag aan de weg terug beginnen. Ook zal de migratierivier naar verwachting een positief effect hebben op de stand van de driedoornige stekelbaars, spiering en houting. En daar profiteren op hun beurt visetende vogels van.
Bruins Slot verwacht niet dat de vispopulaties op het IJmeer door de coupure drastisch zullen veranderen. “Het water van het IJsselmeer zal niet veel zouter worden door de coupure, daarvoor is de functie van het IJsselmeer als zoetwaterreservoir te belangrijk. Typische zeevissoorten zoals haring en zeebaars zullen zeker van de vismigratierivier gebruikmaken, maar omdat deze vissen niet kunnen leven in zoet water, zullen zij zich niet graag buiten de brakwaterzone begeven. Herstel van de populatie zuiderzeeharing, die vroeger in grote scholen in de Zuiderzee voorkwam, zit er dus niet in.”
Stadsecoloog Martin Melchers, die maandelijks de visstand van het IJ en de Amsterdamse Haven monitort, denkt wél dat hier het effect van de opening merkbaar kan worden. “Er zit wel nog een dijk tussen, die van Enkhuizen naar Lelystad, maar als daar goede vispassages in komen, kan alles wat in de Waddenzee zwemt en een beetje tegen zoet water kan, hierheen komen. Glasaal, driedoornige stekelbaars, haring, sprot. Misschien komen er ook wel zeehonden doorheen, en ansjovis. Vroeger zwom de ansjovis tot aan Amsterdam.”
Beeld: Impressie van de vismigratierivier. Feddes/Olthof landschapsarchitecten