Op een rustig stuk van de zwaar gereduceerde Dappermarkt staat een opvallend, modern gebouw. Het pand valt op door de architectuur, maar meer nog door het beroemde vers De Dapperstraat van dichter J.C. Bloem dat op de voorgevel prijkt.
Bloem (1887–1966) wordt beschouwd als een van de belangrijkste klassieke dichters uit Nederland, en zijn krachtige dichtregel ‘Domweg gelukkig, in de Dapperstaat’ schopte het zelfs tot de titel van een bloemlezing over de bekendste gedichten van Nederland.
Een gedicht wordt mooier naarmate je het vaker leest en dieper doorgrondt. In eerste instantie lijkt dit gedicht een ode aan de Dapperstraat, maar uiteindelijk kom je tot de conclusie dat het eigenlijk gaat om een verheerlijking van het stadsleven. Niet eens van Amsterdam, nee, van de stad in het algemeen. Bloem zegt een wolkenlucht pas echt mooi te vinden als die wordt omrand door zolderramen.
Moeten we in de Dapperstraat trots zijn op het gedicht dat fier boven de markt uittorent? Heeft Bloem de Dapperstraat misschien uitgekozen om te benadrukken dat je zelfs op de meest troosteloze plekken het geluk kan vinden? Alles is veel voor wie niet veel verwacht / … / Dit heb ik mijzelve overdacht / Verregend, op een miezerige morgen / Domweg gelukkig, in de Dapperstraat. Vooral de komma in de laatste zin kan dit vermoeden versterken.
Toch mogen we het gedicht op deze plek koesteren. Ik denk dat Bloem natuur en stad tegenover elkaar zet om te provoceren. Iedereen geeft hoog op van de natuur, maar Bloem zegt: kijk toch ook eens naar je eigen mooie stad. Eigenlijk zegt hij dat je overal gelukkig kan zijn. Je moet er alleen wel voor openstaan en het herkennen. Het leven houdt zijn wonderen verborgen / Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat. Ja, we mogen er best trots op zijn dat hij tot dit inzicht is gekomen op een miezerige morgen in de Dapperstraat.
De Dapperstraat
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
Dit heb ik bij mijzelve overdacht,
Verregend, op een miezerige morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
J.C. Bloem