Nieuws

Achtbaan

Wij IJburgers leven in een lijngrafiek. We zitten in het voorste karretje: als het goed gaat gaan we steil omhoog, en hebben we vrij zicht op wat er allemaal mogelijk is tussen de sterren, en als het slecht gaat denderen we naar beneden, de spetters van gebroken dromen in ons gezicht.

Het is allemaal economie en we hebben het ermee te doen, want ook al zijn we zelf die economie, het lukt ons nog steeds niet goed die bij te sturen.

Mijn huis kocht ik toen niemand het hebben wilde: begin 2004. Er viel behoorlijk wat te onderhandelen; het huis was al een half jaar klaar en stond daar maar, met z’n grote, gordijnloze ramen als opengesperde ogen. Ik ben om het blok heen gelopen om te zoeken naar een monster of een lijk in de kast, iets wat kon verklaren dat het een fout huis was of een foute buurt, maar ik vond niets. Niemand wilde op IJburg wonen toen, alleen maar omdat niemand op IJburg wilde wonen, en de ontwikkelaars zagen het somber in. Ik zag alleen het scherpe, Hollandse licht dat nergens anders te vinden was in Amsterdam.

Een maand later wilde iedereen op IJburg wonen, alleen maar omdat iedereen op IJburg wilde wonen, en kregen we briefjes in de brievenbus of we alsjeblieft ons huis wilden verkopen. Er waren mensen die ongezien huizen kochten, speculanten ook, mensen lagen dagen (en nachten) in de rij bij makelaars. Er was niets aan IJburg veranderd, en aan de mensen evenmin, maar we zaten in het voorste karretje en keken naar boven waar alles mogelijk was.

IJburg stampte en trilde van het grondverzet. Elke ochtend om zeven uur begonnen de heistellingen te beuken, de grote troms van de welvaartsfanfare, de bouwvakkers aan- en afgevoerd met busjes.

Ook bij de gemeente Amsterdam waren ze bijzonder enthousiast, en sloegen ze mijn huis twee ton duurder aan dan het waard was. Pakken wat je pakken kan is het devies, als de lijngrafiek naar de hemel gaat.

Dronken van de mogelijkheden merkten we niet dat het karretje alweer kantelde – we kwamen even los zo hard viel het vervolgens naar beneden, een diepte in die we niet wilden kennen. Alles werd weer normaal en minder dan normaal, maar niemand wilde dat geloven. De gemeente Amsterdam bleef enthousiast mijn huis waarderen op gigantische bedragen. Maar niemand wilde meer op IJburg wonen omdat niemand meer op IJburg wilde wonen. Mijn huis stond anderhalf jaar te koop en heel af en toe kwam er iemand kijken.

Tot afgelopen winter. Daar voelde ik het al. De makelaar bracht steeds meer mensen binnen, en één daarvan hoorde ik zeggen: we moeten nu kopen, het is de bodem van de markt. De neus van het karretje wees alweer rechtdoor, die neus zou spoedig omhoog komen – lift-off. Iedereen had genoeg van de crisis dus was de crisis voorbij.

Vorige week werd ik om zeven uur wakker van een zacht gedreun, waarvan ik meteen de geur herkende: kampvuurlucht, van het stapeltje hout dat ze gebruiken tussen de heipaal en de heistelling, dat uiteindelijk zo heet wordt dat het vlam vat. Het monster was terug, het stampte weer op IJburg, mijn huis was uit de verkoop maar er werd nog op geboden. Een kennis had twee weken gekampeerd in een rij voor de makelaar om een stukje grond te mogen kopen, hij had er zelfs een caravan voor gehuurd. De nieuwe twee-onder-een-kappers aan de rand van het eiland zijn al op voordat ze af zijn, mensen kopen ze blind, vertelde de makelaar. Waarschijnlijk zal de gemeente Amsterdam mijn huis dit jaar weer een paar ton duurder taxeren.

Ik heb het rondje in de achtbaan gemaakt, en maak me op voor een nieuw, ik weet wat er komen gaat, dat de neus van ons karretje straks weer naar beneden wijst en dan weer omhoog en dan weer naar beneden. En dat we het er enorm veel over zullen hebben en dat er mensen rijk worden en mensen arm, dat de leaseauto’s in de straat eerst groter worden en dan weer kleiner, en dat we er niets aan kunnen doen.

En dat de economie onbelangrijk is.

Dat geld niet bestaat.

Dat het licht van IJburg Hollands is, scherper en helderder dan elders.

En dat je elke dag in de ogen van je kinderen kijkt die ook in dat karretje zitten en plezier hebben – of het karretje nu naar boven gaat of naar beneden.

Toine Heijmans

Meer columns van Toine Heijmans