Het gaat slecht met de paling en andere trekvis. Langs het Noordzeekanaal blokkeren sluizen en gemalen hun natuurlijke migratieroute. Afgelopen jaar hebben veertig vrijwilligers meegewerkt aan een onderzoek dat de grootste knelpunten moet blootleggen. Ook de Oranjesluizen zijn aangewezen.
Vanaf een plateau in het midden van het sluizencomplex gooit Arjen Kikkert, ecoloog bij Rijkswaterstaat, zijn kruisnet in het water. Hij laat het vierkante net aan een touw naar beneden zakken en kijkt op zijn horloge. “We wachten nu vijf minuten,” zegt hij kleumend in de kou, “zodat er genoeg kans is dat er vis overheen zwemt.”
Kikkert is projectleider van het samenwerkingsverband ‘Ecologische Verbindingszone Noordzeekanaal’. In 2014 deed hij drie maanden lang onderzoek bij de Oranjesluizen. Twee keer per week gooide hij samen met twee andere vrijwilligers een half uur na zonsondergang het kruisnet uit. “Het was elke keer weer een verrassing wat we boven haalden: zwartbekgrondel, snoekbaars, wolhandkrab. Opvallend was dat we ook vrij veel glasaal hebben gevangen. We wisten niet dat jonge paling massaal tot hier zwemt vanaf de Noordzee.”
Glasaal wordt in de Sargassozee bij Mexico geboren en zwemt vervolgens 7.000 kilometer naar Nederland om in het zoete polderwater op te groeien. Na zes jaar is de aal volwassen en trekt terug naar de Sargassozee om zich voort te planten. Het Noordzeekanaal is een belangrijke migratieroute, omdat de overgang van zout naar zoet water heel geleidelijk is. Gemalen en sluizen blokkeren echter de doorgang.
Te snelle stroming
Het onderzoek van afgelopen jaar laat zien dat de glasaal de vispassage in de Oranjesluizen niet kan passeren. “Vóór de sluis vangen we wél glasaal, achter de sluis niet,” verklaart Kikkert. “Waarschijnlijk stroomt het water te hard voor kleine visjes om tegenin te zwemmen. Vanaf het Markermeer stroomt het water door een nauwe opening. Grotere vis zoals baars en snoekbaars kan er wel tegenin zwemmen, kleine vis zoals de glasaal lukt dat niet.”
Kikkert zag de glasaaltjes zich ophopen voor de vispassage. “De vis ruikt het zoete water, maar kan niet verder. Hierdoor vormen ze een gemakkelijke prooi voor aalscholvers, visdiefjes, snoekbaars en baars. Het is belangrijk dat er iets gebeurt bij de Oranjesluizen, want dit is een belangrijk knooppunt tussen verschillende watersystemen.” Rijkswaterstaat werkt aan een nieuw ontwerp voor de vispassage, die een beperkte stroomsnelheid moet krijgen.
Uitstervende soort
Paling komt van nature veel voor rondom Amsterdam, maar de stand is de afgelopen twintig jaar gigantisch teruggelopen. “Het is geloof ik de snelst uitstervende diersoort in Nederland,” zegt Kikkert. “Ook met andere trekvissoorten zoals spiering, houting en driedoornige stekelbaars gaat het dramatisch slecht. Die vis migreert ook langs de Oranjesluizen, hebben wij gemerkt.”
Kikkert trekt het kruisnet op en buigt zich voorover. “Ja, gelukt,” juicht hij dan. Hij maakt zijn handen nat en pakt de vis beet. “Een zwartbekgrondel.” Het lichtbruine beestje met bolle ogen blijft stil in zijn handen liggen. “Dit is een veelvoorkomende soort in het Noordzeekanaal. Je kunt hem herkennen aan de zwarte stip achter zijn rugvin.” In 2015 en 2016 wordt het onderzoek langs het Noordzeekanaal voortgezet.