Nieuws

Zomerverhaal: Stresskip

De kade en de wodka

De kade was glad en bijna ging Eva haar vriend achterna, het donkere water in.
Ze wankelde, vond haar balans terug en nam een hap van de poffertjes op het witte plastic bord. Ze hield het stevig vast, er was even niets anders om zich aan vast te houden. Daar beneden, in het zwart, daar lag Herman met zijn dronken kop.
Toen hij viel was het alsof haar ogen op slow motion kwamen te staan. Zijn linkerbeen ging met een klassieke zwaai naar voren terwijl zijn rechtervoet langzaam maar zeker begon te schuiven. In de ene hand hield hij een volle fles wodka, in de andere een volgeladen bord poffertjes. Sierlijk ging hij ten onder. Alsof hij het had geoefend. Lichtjes van het festival weerspiegelden zich in het water van de oude haven.
Ze knipperde met haar ogen. Het enige beeld dat ze had was dat van de dampende poffertjes. Eva tuurde naar beneden om een spoor van hem te ontdekken. Van zijn blonde piekhaar, het spijkerjasje of desnoods een losse schoen. Was hij over zijn veters gestruikeld? Ze wist het niet.
Achter haar riep iemand haar naam. Twee vrienden van Herman kwamen uit de grote muziektent. Ze zwalkten en zagen zwart van de modder. Het duurde uren voor ze aan de waterkant waren.
‘Waar is Herman?’ boerde de een, die met het ringbaardje en de iets te dikke buik. Ze dacht even na. Het was een goede vraag. Ze wilde zeggen dat hun vriend in het water was gevallen, maar dat hij alweer op de kant was gekropen. Dat ze er om hadden gelachen, samen, dat ze naar de tent waren gegaan om droge kleren te halen en dat ze meteen weer terug waren gekomen, omdat Herman geen minuut van het festival wilde missen. Maar het was niet zo. Hij was niet meer boven gekomen. Hij was in het water gevallen, een minuut, vijf minuten, een halve dag geleden en hij was onder water gebleven.

‘Waar is Herman?’ vroeg nu ook de andere vriend, die met de gelegenheidshanenkam. Hij had nooit eigen tekst, was Eva opgevallen. Ze had er wel eens grappen over gemaakt, thuis. In zijn gezicht zou ze het, dacht ze nu, toch niet durven. Het joch was bijna twee meter lang en zat duidelijk op fitness. Bovendien was het een goeie kerel, zei Herman.
Oja, Herman.
‘Hij is gevallen,’ zei ze. Haar stem klonk als uit een spelcomputer. Ze wees. Haha, zei de ene vriend. Hahaha, natuurlijk, met z’n zatte kop, toeterde de andere. Ze waggelden samen naar de rand.
‘En die fles wodka dan? Is hij er met fles en al ingeflikkerd?’
‘Ja,’ antwoordde Eva. Opnieuw gelach, het harde lachen van dronken mannen, niet bevrijdend vanuit de buik, maar krampachtig, van boven uit de keel. Wie het hardst lacht heeft gewonnen.
‘En met zijn poffertjes. Hij heeft er meer dan een kwartier voor in de rij gestaan.’ Eva’s stem klonk scheller dan de bedoeling was. De jongens stopten precies tegelijk met lachen en keken om.
Het werd stil, afgezien dan van het aanhoudende gebonk uit de muziektenten enkele meters achter hen. De Prodigy trad zo op, Hermans lievelingsband. Wat jammer dat hij dat moest missen.
‘Maar waar is hij dan nu?’

Waar hij nu was? De slowmotionknop stond nog aan, Eva kon niet sneller denken dan ze nu deed. De house dreunde in haar hoofd.
Nog voor ze wat kon bedenken sprong de jongen met hanenkam en al het water in.
‘Jezus, Eva! Wat sta je hier dan!’ riep hij, net voordat hij het water raakte. Ze moest nu ook lachen. Een rollende, lage lach die lucht gaf en deed ontspannen. Wat een gedoe. Alsof één natte kerel niet genoeg was voor vandaag. Nu wilde ook de jongen met de dikke buik erachteraan. Die bedacht zich op het allerlaatste moment. Zeker bang voor natte voeten. Of om te zinken.
‘Ik ga iemand halen, ik ga hulp halen, wacht hier.’
Ze draaide zich weer naar het water. Er zaten kringen in, grote kringen en kleine golven. De jongen dook steeds opnieuw naar beneden, als hij bovenkwam hapte hij naar adem en riep wat. Ze kon hem niet goed verstaan. Zijn hanenkam lag links en rechts plat over zijn schedel. Zijn hoofd lag helemaal achterover in het water in zijn poging boven te blijven. ‘Waar is hij dan, godverdomme?’ brulde hij. Ze haalde haar schouders op.
Ze zag Herman bovenkomen, lachen, proesten, hij had haar voor de gek gehouden door onder water te blijven.
Ze zag Herman aan komen lopen, drijfnat, hij was ergens anders op de kade geklommen. Ze hoorde zichzelf het verhaal vertellen aan vriendinnen, over hoe bang ze was geweest en dat het uiteindelijk allemaal wel goed was gekomen, natuurlijk, want alles kwam altijd goed.

Ze glimlachte en hield haar hand op haar buik. Hij vond haar een stresskip. Wat zou er mis moeten gaan, stresskip? Als hij later thuiskwam dan afgesproken lag ze wakker. Krantenartikelen rolden langs de binnenzijde van haar gesloten ogen, met het nieuwsbericht over de tragische dood van de 38-jarige Herman S. uit Hilvarenbeek. Ze hielp zichzelf in slaap met een mantra dat het goed zou komen. Omdat het haar niet zou overkomen. Dat soort dingen overkomt een mens alleen onverwacht. En zij was beducht. Dus veilig. Dus veilig.
‘Eva!’
Iemand schudde haar door elkaar. De poffertjes gleden in groepjes van twee van het bord en belandden op het natte gras. Sommige glibberden de kade af, voegden zich bij een tiental andere die daar nog dreven.
De man die aan haar schudde droeg een brandweerpak. Ze keek om en zag dat er minstens vijftig mensen in een wijde halve cirkel om haar heen stonden. Ze keken afwisselend naar haar, en naar het water. De mannen hadden hun armen over hun borst gekruist, en helden licht achterover in hun verwassen rock-T-shirts. De vrouwen hielden zich aan de mannen vast. Alsof ze bang waren dat alle mannen in het water zouden springen, in een oer-reflex.
‘Eva? Waar is Herman precies gevallen?’ De brandweerman keek haar van heel dichtbij in de ogen. Ze lachte zo vriendelijk mogelijk. De man herhaalde zijn vraag.
‘Gewoon hier, vlak voor de kant.’ Ze zei het luchtig, echt. Maar ze begon er genoeg van te krijgen. Ze voelde zich opeens ook een beetje dronken, hoewel ze geen druppel alcohol op had. Al drie maanden niet. De brandweerman schreeuwde wat. Eva zag nu een paar hoofden in het water liggen. Ze zag niet meteen welke die van Herman was.
Ze zocht naar een vuilnisbak. Toen ze er een vond moest ze flink proppen om het bordje er nog bij in te krijgen. De bak liep over van frietzakken, colabekers, gescheurde poncho’s. Ze draaide een kwartslag en zag dat ze zich nu buiten de halve cirkel bevond. Sommige toeschouwers keken nog even naar haar om, maar al snel maakten ze de kring kleiner en drongen dichter naar de waterkant toe.
Eva probeerde zich voor te stellen hoe Herman hier stoere verhalen over zou gaan vertellen, later. Ze aarzelde. Ze liep verder het terrein op. Er werd hard om haar geroepen, hoorde ze. Stelletje stresskippen.

Door Corine Elemans