De veranderende stad - van IJ tot Z

Windmolens in Amsterdam, dat is een no-go: ‘Binnen de krappe gemeentegrenzen bestaan geen buitenkanten meer’

Amsterdam presenteerde een tijdje terug acht ‘zoeklocaties’ voor in totaal zeventien windmolens. Zes van de acht zoekgebieden liggen op het ‘oostelijk halfrond’ van de stad. In de wijde omgeving van IJburg wordt gezocht naar ruimte voor gewiekte masten van 120 tot 200 meter.

Ik ben vóór meer windmolens en tégen aantasting van leefbaarheid van de woonomgeving. Geen windmolens betekent op de lange termijn een minder leefbare planeet. Maar hoge windmolens leiden tot een minder leefbare directe omgeving. Over één ding zijn de voor- en tegenstanders het eens: molens midden in stedelijke woonwijken of aan hoogwaardig stedelijk groen, dat is een no-go. Je zet ze dus niet op het Museumplein of in het Flevopark. Los daarvan is de discussie van afgelopen maanden een windtunnel waar twee windrichtingen tegen elkaar inblazen. De impasse kan een nieuwe invalshoek gebruiken. Wat als we de kwestie beschouwen tegen het licht van ‘de veranderende stad’? 

Proefballonnen
Ik herinner mij een artikel dat ik als junior verslaggever schreef voor wijlen het Amsterdams Stadsblad. Zomer 1990 wilde de krant aandacht voor windmolens. Tussen 1988 en 1990 kwamen de eerste molens van de stad in Oostzaan, Westpoort, Durgerdam en Het Schouw. Ukjes van nog geen 30 meter waren het die weinig ophef veroorzaakten. Eigenlijk zijn het proefballonnen, vertelde de gemeentelijke projectleider me. Wat in het klein lukt, kan straks in het groot. Voor het eerst hoorde ik iemand het woord ‘windpark’ zeggen. Zo’n park zou nooit in bebouwd gebied kunnen, alleen erbuiten, wist de deskundige. Waar? In Amsterdam moest je denken aan een ver buitengebied als Zeeburgereiland. Zou je zo tien windmolens kunnen plaatsen. Mij leek het een topidee, een plek zó ver buiten de stad dat niemand de molens ooit zou zien of horen. Onderwijl eindeloos schone energie producerend.

Dat was 1990. Zeeburgereiland was in die jaren de buitenkant van de buitenkant. De nieuwbouw op KNSM-eiland en Borneo-Sporenburg was er nog niet. IJburg lag op geen enkele tekentafel. Maar zie, dertig jaar later is dat niemandsland al jaren een centraal gelegen stadswijk. Ingeklemd tussen het Oostelijk Havengebied, IJburg, stadsdeel Noord en Oost. Had ik destijds niet voor mogelijk gehouden. Inmiddels snap ik dat stedelijke ontwikkeling sneller gaat dan je kunt bedenken. En dat dit ontwikkelingstempo in deze eeuw alleen maar is toegenomen. Stedenbouw is bovendien minder top-down dan vroeger. Daarom is het lastiger te voorspellen – een leeg stuk stad ontwikkelt zich soms ‘bottom-up’ zonder dat daarvoor een gemeentelijk beleidsplan is geschreven.

Ezeltje prik
Binnen de krappe gemeentegrenzen van Amsterdam bestaan geen buitenkanten meer. Alle rapporten, notities en visiestukken vertellen hetzelfde verhaal. De stad krijgt er de komende decennia een paar honderdduizend inwoners bij, plus heel veel bedrijven en grootsteedse initiatieven. Die moeten kunnen landen in precies datzelfde beetje vrije restruimte waar we nu op een 20ste-eeuwse wijze windmolens plannen. Dat geldt in mindere mate voor Landelijk Noord en de Amstelscheg, maar die zijn extra hard nodig als groengebied voor een miljoen Amsterdammers. 

Het aanwijzen van windmolenlocaties in hoogwaardige stedelijke ruimte – en daarmee het voor decennia op non-actief zetten van de potentiële gebiedsontwikkeling – is geblinddoekt ezeltje prik. De windparken die de gemeente in de huidige restruimte wil aanleggen, liggen – met uitzondering van Westpoort – binnenkort net zo midden in de stad als Museumplein en Flevopark. 

Goed dat de voor- en tegenstanders het op dat punt eens zijn: windmolens midden in de stad, dat is een no-go.