Als architectuurcriticus van de Brug heb ik het niet makkelijk. Elke maand moet er een gebouw gevonden worden om over te schrijven. En het gebouw moet in het verspreidingsgebied van de Brug liggen. Dit gebied breidt zich snel uit over de oostelijke helft van Amsterdam, maar toch. Op een bepaald moment zijn de gebouwen op. Niet dat er te weinig gebouwen zijn, het gaat er om dat er iets over te schrijven valt. Bij voorkeur een positief stuk. Ik wil niet bekend staan als die zure architect die alles maar afkraakt. Noodgedwongen richt ik mij op gebouwen die nog in de steigers staan, zoals de Zwarte Madonna van vorige maand. Voor wie mijn column gemist heeft: het datacenter in aanbouw dat een almaar groter wordende slagschaduw over het Science Park legt. Bijkomend voordeel van het schrijven over gebouwen in aanbouw is dat ze vaak IN de steigers mooier zijn dan UIT de steigers.
Enfin, op zoek naar een gebouw om over te schrijven, heb ik het plan opgevat om terug te gaan naar de Weespertrekvaart. Een jaar geleden deed ik eenzelfde poging, maar ben ik verdwaald. Nu dus een herkansing. Ik ken namelijk een collega-architect die aan de Weespertrekvaart voor zichzelf aan het bouwen is. Zijn strakke drive-invilla op IJburg met speedboot voor de deur wordt ingeruild voor een huis aan de voet van de Bijlmerbajes. Dat moet dus wel de moeite waard zijn. Ik voer ‘Weespertrekvaart’ in in de navigatie van mijn auto. Geen resultaat. Ook in de randgemeenten is geen Weespertrekvaart bekend. Ik rijd op goed geluk richting de Bijlmerbajes. Het is een mistige morgen en ik zie haast niets. Bij de gebruikelijke wegversperringen en omleidingen op de Spaklerweg weet ik ternauwernood een verkeersregelaar in geel pak te ontwijken. De mist is zo dicht dat ik het zoeken naar de Weespertrekvaart opgeef. Net als een jaar geleden.
Ik maak een U-turn en sta opeens weer oog in oog met het heroïsche torenhuis waar ik toen een lovend stuk over heb geschreven. ‘Het zelfbouwen begint heroïsche vormen aan te nemen’, prevelde ik destijds, terwijl ik bewonderend rond het zeven verdiepingen tellende huis liep. Vlakbij zie ik nu een vergelijkbaar torenhuis in aanbouw. Ik vraag aan een van de bouwvakkers of het van dezelfde architect is. Dit wordt beaamd, ik krijg zelfs een naam te horen: Hans Kranenborg. De bouwvakker heeft duidelijk sympathie voor de architect, ik bespeur zelfs bewondering in zijn toon. Op mijn retorische vraag, wijzend naar het penthouse, ‘en daar woont-ie zelf zeker?’ krijg ik te horen dat ‘zijn zus’ er woont. Mooi! Nog even factchecken en dan kan ik alsnog een naam geven aan de tot nu toe onbekende ontwerper van het torenhuis.
Maar nu moet ik nog steeds een gebouw vinden om over te schrijven. Ik loop de hoek om richting de Amstel en vind een curieuze rij woongebouwen. Belgische toestanden. Drie compleet verschillende, op zich mooie, woonblokken. Hoe moet een welstandscommissie hier iets over zeggen? Alleen als voorgeschreven is dat de bebouwing op een of andere manier een samenhang moet hebben, kan een welstandscommissie nog sturen. Hier zie je waar globalisering toe kan leiden. Op de hoek een modieus maar humorloos vormgegeven woongebouw dat ook in Zürich had kunnen staan. Daarnaast een elegant en zwierig wit gebouw dat heel goed in Beiroet zou passen. Ik durf te zweren dat ik een kopie van dit gebouw in Amsterdam-Noord heb gezien. Je kunt het een ‘herkenbaar handschrift’ noemen, of bureaula-architectuur.
Daarnaast staat een heel gek gebouw: ruim vijf meter hoge lofts met boogramen. De parabolische vorm van de bogen doet aan Gaudí denken, maar daar houdt de gelijkenis mee op. Maar laat ik niet zuur doen. Waarom moeten ramen altijd maar recht zijn? Dit gebouw heeft óók iets heroïsch. Vanuit de lofts, dankzij de boogramen, een fantastisch uitzicht op de Amstel. Het Amsterdamse architectenbureau WE Architecten blijkt hier achter te zitten. Nog een compliment voor het virtuoos vormgegeven Gaudí-hek aan de achterkant!
Serie Jan geeft Sterren: ***